ECLI:NL:CRVB:2013:1577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
12-3114 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag loonkostensubsidie wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante had een aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor loonkostensubsidie, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De aanvraag was gedaan na de in artikel 78a, negende lid, van de Werkloosheidswet (WW) vastgestelde termijn van drie maanden na de eerste dag van het verrichten van arbeid. De rechtbank had het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de indieningstermijn van drie maanden een voorwaarde is voor het verkrijgen van de loonkostensubsidie. De Raad heeft bevestigd dat de aanvraag van appellante niet binnen de gestelde termijn was ingediend, waardoor het Uwv terecht de aanvraag heeft afgewezen. Appellante betoogde dat er geen wettelijke basis was voor de afwijzing, maar de Raad oordeelde dat de indieningstermijn een essentiële voorwaarde is voor de uitoefening van de bevoegdheid van het Uwv om subsidie toe te kennen.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/3114 WW
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 april 2012, 11/4906 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2013. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1.
Met ingang van 21 maart 2011 is [L.] voor twaalf maanden bij appellante in dienst getreden. Op 23 augustus 2011 heeft appellante bij het Uwv een aanvraag gedaan om loonkostensubsidie. Bij besluit van 30 augustus 2011, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 27 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv die aanvraag afgewezen omdat deze is ingediend na afloop van de in artikel 78a, negende lid, van de WW opgenomen indieningstermijn van drie maanden na de eerste dag van het verrichten van arbeid.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 78a, negende lid, van de WW, met name uit een in de aangevallen uitspraak aangehaalde passage uit de Nota naar aanleiding van het Verslag (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31577, nr. 6, pag. 18) afgeleid dat een te laat ingediende aanvraag kan worden afgewezen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat het bestreden besluit niet berust op een wettelijke grondslag, omdat noch in artikel 78a, negende lid, van de WW, noch elders in de WW is bepaald dat een na afloop van de in artikel 78a, negende lid, genoemde termijn ingediende aanvraag moet worden afgewezen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft ter zitting naar voren gebracht dat de bevoegdheid tot afwijzing niet, zoals in het verweerschrift is gesteld, volgt uit artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, maar besloten ligt in
artikel 78a van de WW.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 78a, eerste lid, van de WW, voor zover en ten tijde hier van belang, kan het Uwv op aanvraag aan de werkgever die met een werknemer die voldoet aan bepaalde voorwaarden een dienstbetrekking aangaat, subsidie voor loonkosten verlenen indien de dienstbetrekking een overeengekomen duur van ten minste twaalf maanden heeft. In artikel 78a, negende lid (oud), van de WW is bepaald dat, indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, is aangegaan alvorens een aanvraag om subsidie voor loonkosten met betrekking tot die dienstbetrekking wordt ingediend, de aanvraag om subsidie uiterlijk binnen drie maanden na de eerste dag van het verrichten van arbeid wordt ingediend.
4.2.
De in artikel 78a, negende lid, van de WW vastgelegde indieningstermijn wordt aangemerkt als een van de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan voor uitoefening door het Uwv van de met artikel 78a, eerste lid, van de WW gegeven bevoegdheid om een loonkostensubsidie toe te kennen. Slechts als aan alle in artikel 78a van de WW geformuleerde toepassingsvoorwaarden is voldaan, laat het artikel het Uwv de keuze om die bevoegdheid al dan niet uit te oefenen. Is aan een of meer toepassingsvoorwaarden niet voldaan, dan volgt uit het artikel dat een bevoegdheid tot toekenning ontbreekt en dat de aanvraag moet worden afgewezen. De beroepsgrond dat er geen wettelijke basis is voor afwijzing van een aanvraag om loonkostensubsidie indien deze niet binnen drie maanden na de eerste dag van het verrichten van arbeid is gedaan, slaagt niet.
4.3.
Appellante heeft haar aanvraag om loonkostensubsidie niet binnen de in artikel 78a, negende lid, van de WW genoemde termijn ingediend. Gelet hierop heeft het Uwv de aanvraag van appellante terecht afgewezen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) D. Heeremans

HD