ECLI:NL:CRVB:2013:1566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
11-4518 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissingen van de rechtbank Middelburg. De appellant, die zich met psychische en vermoeidheidsklachten had ziek gemeld, had geen recht op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv had op basis van verzekeringsgeneeskundig onderzoek en rapportages van behandelaars geconcludeerd dat appellant in staat was om passende functies te verrichten. De rechtbank had in eerdere uitspraken geoordeeld dat er geen aanknopingspunten waren voor een urenbeperking en dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd.

De Raad bevestigde de oordelen van de rechtbank en oordeelde dat de (bezwaar)verzekeringsartsen op basis van eigen onderzoek en informatie van behandelaars tot de functionele mogelijkheden van appellant hadden geconcludeerd. De Raad vond geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige in te schakelen, aangezien de door appellant ingebrachte rapportages van verzekeringsarts Offermans niet voldoende steun boden voor een wijziging van de eerder vastgestelde functionele mogelijkheden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraken van de rechtbank.

De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een dergelijke vergoeding op basis van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

11/4518 WIA en 12/4003 WIA
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Middelburg van
21 juli 2011, 11/61 (aangevallen uitspraak 1) en 21 juni 2012, 12/477 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.W.G.J. de Haas, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., in beide zaken hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingezonden, waarop door het Uwv is gereageerd.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting op 17 juli 2013. Namens appellant is verschenen mr. A. Ooms, kantoorgenoot van mr. De Haas. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft laatstelijk tot 1 augustus 2008 gewerkt als verkoper in een meubelzaak. Hij heeft zich met ingang van 22 augustus 2008 ziek gemeld met psychische en vermoeidheidsklachten.
1.2.1. Verzekeringsarts M.B.F.A. Strik heeft verzekeringsgeneeskundig onderzoek gedaan en na informatie van klinisch psycholoog-psychotherapeut K. de Vries, bij wie appellant onder behandeling was geweest en van behandelend psychotherapeut J.W. Vleugel te hebben ontvangen, in zijn rapport van 30 juli 2010 vermeld dat sprake is van een dysthyme stoornis bij een persoonlijkheid met obsessief compulsieve trekken en aspecifiek chronische rugpijn. Op basis van de conclusie dat appellant verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek heeft, heeft de verzekeringsarts op 30 juli 2010 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld.
1.2.2. Arbeidsdeskundige R. de Waal heeft in zijn rapport van 3 augustus 2010 geconcludeerd dat appellant met inachtneming van de opgestelde FML geschikt is om passende functies te verrichten, wat tot een verlies aan verdiencapaciteit leidt van ruim 28%.
1.2.3. Op 4 augustus 2010 heeft het Uwv beslist dat appellant met ingang van 20 augustus 2010 geen recht heeft op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2.4. Bij besluit van 3 januari 2011 (bestreden besluit 1) is het bezwaar tegen het besluit van 4 augustus 2010 ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt ten grondslag een rapport van bezwaarverzekeringsarts L. Greveling van 14 december 2010, die de beschikking had over nadere informatie van psychotherapeut Vleugel, van de huisarts en van orthopedisch chirurg M.P. Teeuwen. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich verenigd met de opgestelde FML van 30 juli 2010 en heeft in alle voorhanden gegevens geen aanleiding gezien de medische grondslag waarop het primaire besluit is gebaseerd te herzien.
1.3.1. Op 1 maart 2011 heeft appellant zich met ingang van 17 februari 2011 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
1.3.2. Na ontvangen informatie van behandelend psychiater J.M.G. van der Bruggen en psychotherapeut Vleugel heeft verzekeringsarts Strik in een rapport van 28 april 2011 geconcludeerd dat er een terugval is geweest waarna de behandeling is aangepast, met een relatief gunstig effect, maar dat geen sprake is van toename van arbeidsongeschiktheid.
1.3.3. Het ingediende bezwaar tegen het besluit van 29 april 2011, waarbij aan appellant uitkering op grond van de Wet WIA met ingang van 17 februari 2011 is geweigerd, is bij besluit van 1 september 2011 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een rapport van bezwaarverzekeringsarts A.W. Lechner van 29 augustus 2011 ten grondslag waarin deze op basis van de voorhanden gegevens en de nadere informatie van psychotherapeut Vleugel van 11 augustus 2011 concludeert dat er geen aanleiding is het verzekeringsgeneeskundig standpunt te wijzigen.
2.1. In beroep tegen bestreden besluit 1 heeft appellant een rapport van H.M.Th. Offermans, verzekeringsarts bij Rheon Arbo- & SV Adviseurs BV, van 22 februari 2011 in het geding gebracht. Appellant ziet in dat rapport steun voor zijn stelling dat hij niet in staat is hele dagen te werken en dat zijn beperkingen zijn onderschat.
2.2.1. In beroep tegen bestreden besluit 2 heeft appellant eveneens het standpunt ingenomen dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij heeft een nader schrijven van verzekeringsarts Offermans van 7 februari 2012 ingezonden, die na spreekuuronderzoek van appellant heeft geconcludeerd dat - zo deze FML destijds al juist zou zijn geweest - ten onrechte geen aanscherping van de FML van 30 juli 2010 heeft plaatsgevonden. Offermans acht appellant met ingang van 17 februari 2011 in staat om slechts twee uur per dag te werken.
2.2.2. In reactie op het schrijven van Offermans van 7 februari 2012 heeft bezwaarverzekeringsarts Lechner op 29 maart 2012 gerapporteerd dat er vanuit medisch oogpunt geen noodzaak is om af te wijken van de eerdere verzekeringsgeneeskundige adviezen.
2.2.3. Appellant heeft een nadere reactie van verzekeringsarts Offermans van 24 april 2012 ingezonden.
3.1. In aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken voldoende en zorgvuldig zijn geweest, dat de informatie van de behandelaars van appellant niet in tegenspraak is met de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen en dat voldoende is gemotiveerd waarom er geen aanleiding is voor een urenbeperking, zoals dat door verzekeringsarts Offermans is bepleit. De rechtbank kon zich verenigen met de gehanteerde FML en heeft geen aanleiding gezien voor het inschakelen van een deskundige. De rechtbank heeft zich voorts verenigd met de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1 en geconcludeerd dat het Uwv terecht WIA-uitkering heeft geweigerd.
3.2. In aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om de medische beoordelingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid onjuist te achten. Met betrekking tot de stelling van verzekeringsarts Offermans dat appellant met ingang van 17 februari 2011 slechts twee uur per dag kan werken en dat de aard van de werkzaamheden in energetisch en mentaal opzicht zeer licht zal moeten zijn heeft de rechtbank geoordeeld dat daarvoor een medische onderbouwing ontbreekt.
Volgens de rechtbank was de beschikbare informatie voldoende zodat het Uwv geen aanleiding hoefde te zien een deskundige in te schakelen. Evenmin was het volgens de rechtbank, gelet op de reeds beschikbare medische gegevens, onzorgvuldig dat de verzekeringsartsen zonder appellant te hebben onderzocht hebben geadviseerd.
4.1. In hoger beroep tegen beide aangevallen uitspraken heeft appellant de stelling betrokken dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de rapportages van verzekeringsarts Offermans waaruit blijkt dat appellant geen voltijdse functies kan verrichten. Voorts acht appellant het onzorgvuldig dat hij met betrekking tot de beoordeling of hij met ingang van
17 februari 2011 toegenomen arbeidsongeschikt is te achten, niet door de (bezwaar)verzekeringsartsen is onderzocht. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige in te schakelen.
4.2.1. Het Uwv heeft in het verweerschrift met betrekking tot aangevallen uitspraak 1 het bij het bestreden besluit ingenomen standpunt gehandhaafd. Benadrukt is dat een door verzekeringsarts Offermans noodzakelijk geachte urenbeperking niet aan de orde is, dat de psychische klachten kunnen leiden tot een mindere energetische belastbaarheid, maar dat dit is ondervangen door appellant qua werktijden te beperken voor werk ’s avonds en ’s nachts. Volgens het Uwv is met de functionele beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, statische houdingen en werktijden in de FML van 30 juli 2010 een juist beeld gegeven van de mogelijkheden van appellant en biedt het rapport van verzekeringsarts Offermans onvoldoende steun voor verdere beperking van de functionele mogelijkheden.
4.2.2. In zijn verweerschrift met betrekking tot aangevallen uitspraak 2 heeft het Uwv eveneens het standpunt gehandhaafd dat er met ingang van 17 februari 2011 geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid zodat terecht WIA-uitkering is geweigerd. Verwezen is naar de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Lechner van 29 augustus 2011, die op basis van alle gegevens in het uitvoerige dossier heeft geconcludeerd dat de gewijzigde benadering van therapiedoel en ziekteoorzaak geen aanleiding geven om meer beperkingen, waaronder een forse urenbeperking aan te nemen. Gelet op het uitvoerige dossier hebben de (bezwaar)verzekeringsartsen een goed en volledig beeld gehad van de gezondheidssituatie van appellant zodat ook zonder hernieuwd spreekuuronderzoek moet worden geconcludeerd tot een zorgvuldig, helder en volledig medisch onderzoek.
4.2.3. Het Uwv heeft gevraagd de aangevallen uitspraken te bevestigen, onder afwijzing van de vorderingen tot vergoeding van schade en kosten.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.1. Met betrekking tot de medische grondslag van bestreden besluit 1 onderschrijft de Raad de overwegingen van de rechtbank en het door haar daarop gebaseerde oordeel. De Raad stelt vast dat de (bezwaar)verzekeringsartsen op basis van eigen onderzoek en herhaaldelijk ontvangen informatie van appellants (voormalige) behandelaars tot de functionele mogelijkheden van appellant hebben geconcludeerd. Geoordeeld wordt dat de rechtbank, die heeft gerefereerd aan de door verzekeringsarts Offermans genoemde slaapstoornis, met juistheid heeft geconcludeerd geen aanknopingspunten te hebben gezien voor een urenbeperking. De Raad voegt daaraan het volgende nog toe. Ter zitting van de Raad is bevestigd dat de (bezwaar)verzekeringsartsen en Offermans over dezelfde medische gegevens hebben beschikt. Nu de door verzekeringsarts Offermans bepleite urenbeperking niet op een nadere medische grondslag berust, en daarvoor evenmin steun kan worden gevonden in de uitvoerige informatie van appellants behandelaars, doet die opvatting geen afbreuk aan de medische grondslag van bestreden besluit 1. Nader onderzoek door een onafhankelijk deskundige is dan ook niet nodig.
5.1.2. Aangezien geen gronden zijn aangevoerd tegen de door de rechtbank beoordeelde arbeidskundige aspecten van bestreden besluit 1 moet worden geconcludeerd dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet slaagt, zodat deze uitspraak moet worden bevestigd.
5.2.1. De Raad verenigt zich ook met het oordeel van de rechtbank en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen in aangevallen uitspraak 2. Met verwijzing naar 5.1.1 ziet de Raad in de voorhanden gegevens geen bevestiging voor de in de rapportages van verzekeringsarts Offermans met ingang van 17 februari 2011 noodzakelijk geachte vergaande urenbeperking. Met name in de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Lechner van
29 maart 2012 is uitvoerig en met overtuiging gemotiveerd dat vanuit medisch oogpunt geen noodzaak bestaat voor een gewijzigde advisering.
5.2.2. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het onderzoek ter voorbereiding van bestreden besluit 2 zorgvuldig is geweest. Verzekeringsarts Strik heeft na de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid opnieuw informatie ingewonnen bij appellants psychotherapeut en psychiater en met inachtneming van alle uitvoerig voorhanden gegevens op 28 april 2011 gerapporteerd. Noch uit de ontvangen informatie noch in de nadere rapportage van Offermans komen gegevens naar voren die de (bezwaar)verzekeringsarts aanleiding hadden moeten geven om appellant op te roepen voor nader onderzoek. Hieruit vloeit voort dat de Raad evenmin noodzaak ziet een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
5.2.3. Nu de gronden in hoger beroep niet slagen komt ook aangevallen uitspraak 2 voor bevestiging in aanmerking.
5.3.
Voor vergoeding van schade is ingevolge artikel 8:73, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in dit geval geen plaats, zodat de Raad dit verzoek afwijst. De Raad acht evenmin termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraken;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E. Heemsbergen

HD