ECLI:NL:CRVB:2013:1318

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
10-2543 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid en uitkering op basis van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, die als eerste verantwoordelijke verzorgende werkte, had zich ziek gemeld vanwege rug- en schouderklachten. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) concludeerde de verzekeringsarts dat de appellant beperkingen had, maar niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de weigering van een WIA-uitkering. In bezwaar stelde de appellant dat hij meer beperkingen had, maar de bezwaarverzekeringsarts kwam tot de conclusie dat de belastbaarheid van de appellant niet was overschat. De rechtbank bevestigde deze bevindingen en verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn gronden, maar de Raad oordeelde dat de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden ingesteld naar de medische situatie van de appellant. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de belastbaarheid van de appellant op 7 november 2008 niet anders was dan op 24 september 2008. Dit betekende dat de appellant terecht geschikt werd geacht voor de functie van werkmeester sociale werkplaats en dat het Uwv terecht had geweigerd om hem een ZW-uitkering toe te kennen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
10/2543 WIA en 10/2544 ZW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 20 april 2010, 08/3406 en 09/247 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Aan het geding heeft voorts als partij deelgenomen [naam werkgeefster] (werkgeefster)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
A.Th.M. ten Have heeft namens werkgeefster meegedeeld dat deze als partij wil deelnemen aan het geding.
Desgevraagd heeft appellant toestemming verleend zijn medische gegevens aan werkgeefster ter kennis te brengen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens werkgeefster heeft Ten Have een schriftelijke uiteenzetting gegeven als bedoeld in artikel 8:43, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2013. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.
OVERWEGINGEN

10.253 WIA

1.
Appellant is als eerste verantwoordelijke verzorgende werkzaam geweest voor 36 uur per week bij werkgeefster. Op 23 maart 2006 heeft hij zich ziek gemeld vanwege rug- en schouderklachten. In verband met het volbrengen van de wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant is onderzocht door verzekeringsarts N.R. Aroetunian, die in zijn rapport van
3 april 2008 tot de conclusie is gekomen dat appellant als gevolg van zijn rug-, nek- en schouderklachten beperkingen heeft. Deze beperkingen heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 april 2008. Vervolgens is arbeidsdeskundige R. Hordijk in zijn rapport van 23 april 2008 tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk maar nog wel geschikt voor een zevental andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport is bij besluit van 25 april 2008 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 20 maart 2008 geen recht op een Wet WIA-uitkering is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
2.1.
In bezwaar heeft appellant gesteld dat hij meer beperkingen heeft. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij informatie ingebracht uit de behandelend sector.
2.2.
Bezwaarverzekeringsarts S. Groeneveld is in zijn rapport van 24 september 2008 tot de conclusie gekomen dat appellant als gevolg van zijn klachten meer beperkingen heeft. Hij heeft op 24 september 2008 de FML aangepast door in de rubrieken 4 en 5 meer beperkingen op te nemen. Op basis van deze aangepaste FML heeft bezwaararbeidsdeskundige
B. Gulmans in zijn rapport van 29 september 2009 vastgesteld dat van de aanvankelijke zeven geselecteerde functies, er nog maar drie geschikt zijn. Op basis van deze drie (resterende) functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op eveneens minder dan 35%. Bij besluit van 16 oktober 2008 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit 1 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de medische situatie van appellant ten tijde hier in geding. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid van appellant in de FML van 24 september 2008 niet heeft overschat en dat de geschiktheid van appellant voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate is aangetoond.
4.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij niet in staat is om de werkzaamheden in de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies te verrichten.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Vastgesteld wordt dat de bezwaarverzekeringsarts een zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende klachten. Daarbij is in overweging genomen dat hij appellant tijdens de hoorzitting heeft gezien en dat hij bij zijn beoordeling de beschikking heeft gehad over recente medische informatie uit de behandelend sector. Voorts wordt op grond van de beschikbare medische gegevens het oordeel van de rechtbank, dat de bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid van appellant in de FML van 24 september 2008 niet heeft overschat, onderschreven. Appellant heeft niet aan de hand van medische gegevens aannemelijk gemaakt dat hij meer beperkingen heeft.
5.2.
Uitgaande van deze aangepaste FML heeft de rechtbank eveneens terecht geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de belastende factoren van deze functie. Bedoelde belastende factoren zijn met het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 29 september 2009 voldoende toegelicht.
5.3.
Gelet op hetgeen in overwegingen 5.1. en 5.2 is overwogen heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 terecht ongegrond verklaard.

10.2544 ZW

6.
Met ingang van 7 november 2008 heeft appellant zich (wederom) ziek gemeld vanwege een toename van zijn klachten. Nadat appellant op het spreekuur van 5 december 2008 was onderzocht door verzekeringsarts M. Harbiye is deze arts in zijn rapport tot de conclusie is gekomen dat de beperkingen van appellant op 7 november 2008 in vergelijking met de beperkingen zoals die zijn vastgesteld in de FML van 24 september 2008 niet zijn toegenomen. Hij heeft geconcludeerd dat appellant geschikt moet worden geacht voor één van de voor hem in het kader van de Wet WIA-beoordeling geselecteerde functies, te weten de functie van werkmeester sociale werkplaats. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv appellant bij besluit van 5 december 2008 meegedeeld dat hij met ingang van
7 november 2008 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
7.1.
In bezwaar heeft appellant gesteld dat het onderzoek van de verzekeringsarts niet zorgvuldig is geweest omdat deze hem niet lichamelijk heeft onderzocht. Voorts heeft appellant verzocht contact op te nemen met behandelend specialist A.G. de Bree, die hem op 28 november 2008 heeft onderzocht.
7.2.
Nadat appellant op het spreekuur van 14 januari 2009 was onderzocht door bezwaarverzekeringsarts S. Groeneveld, heeft deze arts in zijn rapport van dezelfde datum te kennen gegeven dat hij zich kan verenigen met de bevindingen van de verzekeringsarts. Bij besluit van 15 januari 2009 (bestreden besluit 2) is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
8.
Het door appellant tegen bestreden besluit 2 ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met het door het door de (bezwaar)verzekeringsartsen ingenomen standpunt dat de belastbaarheid van appellant op
7 november 2008 niet anders was dan op 24 september 2008 en dat er geen sprake was van een toename van beperkingen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat door appellant geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel, bijvoorbeeld in de vorm van medische gegevens, zijn aangereikt.
9.
In hoger beroep heeft appellant de in bezwaar en beroep naar voren gebrachte gronden herhaald.
10.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
10.1.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld.
10.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder zijn arbeid verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Zoals de Raad reeds vaker heeft beslist gaat het daarbij om elk van de functies afzonderlijk, zodat voldoende is wanneer de hersteldmelding wordt gedragen door tenminste één van destijds geselecteerde functies.
10.3.
De Raad is van oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de medische situatie van appellant op 7 november 2008. Daarbij is in overweging genomen dat beide artsen appellant op het spreekuur hebben onderzocht en bij hun beoordeling de beschikking hebben gehad over informatie uit de behandelend sector. Voorts kan de vaststelling, dat de belastbaarheid van appellant op 7 november 2008 niet anders was dan op 24 september 2008, niet voor onjuist worden gehouden. Daartoe wordt overwogen dat verzekeringsarts Harbiye en bezwaarverzekeringsarts Groeneveld in hun rapporten in voldoende mate hebben uiteengezet dat er bij appellant op 7 november 2008 in vergelijking met 24 september 2008 geen sprake was van een toename van beperkingen. Dit betekent dat appellant op 7 november 2008 terecht geschikt is geacht voor de functie van werkmeester sociale werkplaats en dat het Uwv terecht heeft geweigerd om appellant met ingang van deze datum een ZW-uitkering toe te kennen.
10.4.
Gelet op de overwegingen 10.1 tot en met 10.3 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 terecht ongegrond verklaard. Dit betekent, mede gelet op overweging 5.3, dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
11.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker
EH