4.Het geschil is beperkt tot de vraag of de door appellante gevolgde studie Laurea Specialisitica in Economics and Management in Arts, Culture, Media and Entertainment aan de Università Commerciale Luigi Bocconi een opleiding is als bedoeld in artikel 2.14, tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
4.1.Ingevolge artikel 2.14, tweede lid, onder a, van de Wsf 2000 kan een student voor studiefinanciering in aanmerking komen indien hij is ingeschreven voor het volgen van onderwijs aan een opleiding buiten Nederland, voor zover in Nederland voor een vergelijkbaar soort opleiding studiefinanciering wordt verstrekt, het niveau en de kwaliteit van de opleiding vergelijkbaar zijn met overeenkomstige opleidingen in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en het afsluitend examen voor de opleiding vergelijkbaar is met een afsluitend examen voor overeenkomstige opleidingen in de zin van de WHW. Ingevolge artikel 2.14, derde lid, van de Wsf 2000 stelt de minister vast of een opleiding buiten Nederland voldoet aan de criteria, bedoeld in het tweede lid. De Memorie van Toelichting bij artikel 2.14 van de Wsf 2000 (30 933, nr. 3 pag. 7-8 en 25) geeft aan dat de minister daarbij gebruik zal maken van het oordeel van de Nuffic. De Nuffic is dus de door de wetgever aangewezen instantie om te oordelen over het niveau en de kwaliteit van het onderwijs in het buitenland.
4.2.De minister heeft, conform de bedoeling van de wetgever, de Nuffic om advies gevraagd ter beantwoording van de vraag of de opleiding in Italië waarvoor appellante studiefinanciering heeft aangevraagd, voldoet aan de criteria bedoeld in artikel 2.14, tweede lid, onder a, van de Wsf 2000.
4.3.De Nuffic heeft Algemene waarderingscriteria opgesteld aan de hand waarvan getoetst wordt of een buitenlandse opleiding recht geeft op studiefinanciering. Ingevolge deze criteria wordt in eerste instantie bekeken of de buitenlandse opleiding officieel erkend is in het desbetreffende land, de zogeheten eis van accreditatie. Is daarvan sprake dan wordt vervolgens aan de hand van nader omschreven kenmerken bepaald of een buitenlandse opleiding op één lijn is te stellen met Nederlands WO of HBO. In dit geval is onder meer gekeken naar de doelstelling van de opleiding. De Raad acht dit niet onjuist.
4.4.De Nuffic heeft in haar adviezen aan de minister vastgesteld dat in het onderhavige geval sprake is van een tweejarige opleiding waarvoor geen studiefinanciering beschikbaar is omdat er in Nederland geen nominaal tweejarige masteropleiding bestaat die qua niveau en oriëntatie overeenkomt. De door appellante gevolgde opleiding is vergelijkbaar met Nederlandse eenjarige masteropleidingen. In beroep heeft de Nuffic nog een nadere toelichting gegeven en is ingegaan op het verschil tussen een drietal masters aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) en een master aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) en de door appellante gevolgde opleiding.
4.5.De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze adviezen van de Nuffic voldoende grondslag bieden voor het oordeel van de minister dat de opleiding Laurea Specialisitica in Economics and Management in Arts, Culture, Media and Entertainment, niet voldoet aan de criteria genoemd in artikel 2.14, tweede lid, onder a, van de Wsf 2000. De Nuffic wordt gevolgd in het standpunt dat het niveau en de kwaliteit van deze opleiding niet voldoen aan de in artikel 2:14, tweede lid, onder a, van de Wsf 2000 genoemde eisen. Uit de adviezen en de informatie op de website blijkt dat deze opleiding, die valt in de categorie business en economics, is gericht op een managementcarrière in de culturele sector. De door appellante genoemde Nederlandse opleidingen vallen niet onder de faculteit economie en bedrijfskunde en zijn onderzoeksmasters. De Master in the Sociology of Culture, Media and the Arts aan de EUR leidt op voor onderzoeksfuncties dan wel beleid-/adviesfuncties in de culturele sector. In de masters Media Studies en Cultural Analysis aan de UvA ligt de nadruk op onderzoek en theoretische analyse. De master Kunstwetenschappen aan de UvA is ook een opleiding tot onderzoeker. De door appellante genoemde opleidingen vertonen dus qua doelstelling geen duidelijke overeenkomsten met de door haar in Italië gevolgde opleiding. Anders dan appellante stelt, zijn de keuzevakken bij de Nederlandse masters niet geheel vrij. Er wordt een keuze geboden uit diverse vakken, die - anders dan bij de Italiaanse opleiding - duidelijk geen economisch/marketing karakter hebben.
4.6.De stelling van appellante dat de Nuffic niet had mogen volstaan met het beoordelen van de informatie van de websites maar de universiteiten gericht had moeten bevragen, slaagt niet. De informatie van de websites is duidelijk en volledig. Niet valt in te zien wat nadere bevraging daar aan toe had kunnen voegen.
4.7.Het hoger beroep slaagt dus niet.