ECLI:NL:CRVB:2013:1260

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
2 augustus 2013
Zaaknummer
12-6288 WSF-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de herziening van studiefinanciering op basis van inschrijvingscontrole van een buitenlandse opleiding

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de herziening van de studiefinanciering van appellante besproken. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had op basis van een inschrijvingscontrole geconcludeerd dat de door appellante gevolgde opleiding Fiscale Wetenschappen aan de Fiscale Hogeschool in Brussel niet als een voltijdse opleiding kon worden aangemerkt. Dit leidde tot een herziening van de studiefinanciering en terugvorderingen van teveel verstrekte studiefinanciering. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat haar opleiding wel degelijk als voltijdse opleiding moet worden beschouwd.

De Raad oordeelt dat de informatie die de Fiscale Hogeschool op het formulier inschrijvingscontrole heeft verstrekt onvoldoende is om de conclusie van de minister te onderbouwen. De Fiscale Hogeschool had op het formulier geen keuze gemaakt tussen 'voltijd' of 'deeltijd', maar had gekozen voor 'anders, namelijk', wat leidt tot onduidelijkheid over de inschrijvingsstatus. De Raad benadrukt dat de minister zich niet zonder meer kan baseren op de gegevens van de onderwijsinstelling als deze niet ondubbelzinnig zijn.

De Raad concludeert dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, en kan daarom niet in stand blijven. De minister wordt opgedragen om binnen acht weken de gebreken in het besluit te herstellen en nader onderzoek te doen naar de status van de opleiding van appellante. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar op 31 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/6288 WSF-T
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 oktober 2012, 12/3341 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (België) (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Appellante is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 12 maart 2012 (bestreden besluit) heeft de minister, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 23 december 2011 gehandhaafd waarbij het recht op studiefinanciering van appellante vanaf juli 2011 is herzien en vorderingen, wegens teveel verstrekte studiefinanciering en een OV-schuld, aan appellante zijn opgelegd. Aan de herziening ligt het standpunt ten grondslag dat na een inschrijvingscontrole is gebleken dat appellante per juli 2011 niet stond ingeschreven voor het volgen van een voltijdse opleiding maar voor een deeltijdse opleiding, waarvoor geen recht op studiefinanciering bestaat.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, net als in de procedure die tot de aangevallen uitspraak heeft geleid, aangevoerd dat de minister niet tot herziening en terugvordering had mogen overgaan omdat de door haar gevolgde tweejarige opleiding fiscale wetenschappen aan de Hogere Leergangen voor Fiscale en Sociale Wetenschappen cvo (Fiscale Hogeschool) te Brussel, België, wel degelijk een voltijdse opleiding is. Onduidelijk is onder welke voorwaarden de minister een studie als voltijds aanmerkt. In de opleiding fiscale wetenschappen werd 12 uur college per week gegeven terwijl in de door haar daarvoor gevolgde masteropleiding aan de Universiteit Maastricht slechts 8 uur college per week werd gegeven, en die opleiding door de minister wel is aangemerkt als een voltijdse opleiding. De Fiscale Hogeschool heeft op het formulier inschrijvingscontrole bij de vraag naar de gevolgde opleidingsvariant noch ‘voltijd’, noch ‘deeltijd’, maar ‘anders, namelijk’ aangekruist, waarachter 12 uur per week is ingevuld, omdat het voor de Fiscale Hogeschool ook niet duidelijk was wat in Nederland onder een voltijdse opleiding wordt verstaan.
3.2.
De minister heeft gesteld dat uitsluitend bepalend is wat de onderwijsinstelling op het formulier inschrijvingscontrole heeft vermeld. Omdat daarop niet ‘voltijd’ is aangekruist is de opleiding als deeltijdopleiding aangemerkt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 2.14, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) - voor zover hier van belang - kan een student voor studiefinanciering in aanmerking komen indien hij is ingeschreven voor het volgen van onderwijs aan een opleiding buiten Nederland, voor zover in Nederland voor een vergelijkbaar soort opleiding studiefinanciering wordt verstrekt. Ingevolge paragraaf 2.3 van de Wsf 2000 bestaat in Nederland slechts recht op studiefinanciering voor het volgen van een voltijdse opleiding in het hoger onderwijs. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 is een voltijdse opleiding een opleiding in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), met uitzondering van deeltijds onderwijs.
4.2.
Naar vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van 12 januari 2007, LJN AZ6731) is de in- en uitschrijving als studerende een zaak tussen de onderwijsinstelling en de studerende. De minister mag zich bij de vaststelling of, en voor welke vorm van onderwijs, een studerende is ingeschreven in beginsel baseren op de door de onderwijsinstelling ter zake verstrekte gegevens.
4.3.
Het onder 4.2 neergelegde uitgangspunt veronderstelt dat de door de onderwijsinstelling afgegeven verklaring aangaande de formele inschrijvingsstatus eenduidig is. Daarvan is in dit geval geen sprake nu de Fiscale Hogeschool op het formulier inschrijvingscontrole noch het vakje ‘voltijd’, noch het vakje ‘deeltijd’, maar het vakje ‘anders, namelijk’ heeft aangekruist, waarachter 12 uur per week is ingevuld. Nu uit de door de onderwijsinstelling afgegeven verklaring niet ondubbelzinnig blijkt van welke vorm van inschrijving sprake is, mocht de minister er niet zonder meer van uitgaan dat de door appellante gevolgde opleiding geen voltijdse opleiding is. De Raad wijst in dit verband op zijn uitspraak van 6 april 2012, LJN BW1072.
4.4.
Hieraan wordt toegevoegd dat in dit geval sprake is van een door een buitenlandse onderwijsinstelling afgegeven verklaring over de vorm van inschrijving. Bij een dergelijke verklaring is, wanneer hieruit de vorm van onderwijs niet ondubbelzinnig volgt, extra alertheid geboden omdat buitenlandse onderwijsinstellingen niet per definitie bekend zijn, of worden geacht bekend te zijn, met de voorwaarden waaronder in Nederland een opleiding als voltijds dan wel als deeltijds wordt gedefinieerd.
4.5.
De Raad is gelet op hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen van oordeel dat wat de Fiscale Hogeschool op het formulier inschrijvingscontrole heeft vermeld onvoldoende grondslag vormt voor het oordeel van de minister dat de door appellante gevolgde opleiding Fiscale Wetenschappen niet is aan te merken als een voltijdse opleiding. Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en kan daarom niet in stand blijven. Dit geldt ook voor de aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit in stand is gelaten.
5.
De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet de minister op te dragen de in 4.5 bedoelde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De minister moet nader onderzoeken of de door appellante gevolgde opleiding fiscale wetenschappen aan de Fiscale Hogeschool een voltijdse opleiding dan wel een deeltijdse opleiding is in de zin van de Wsf 2000 en de WHW.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt de minister op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.R. Schuurman

EH