ECLI:NL:CRVB:2005:AU1248

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6154 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens niet tijdig voldoen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2005 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van de opposant, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De rechtbank had op 2 november 2004 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard omdat het verschuldigde griffierecht van € 102,-- niet tijdig was betaald. De opposant had hiertegen verzet aangetekend, waarna de Raad de zaak opnieuw in behandeling nam.

Tijdens de zitting op 2 augustus 2005 was de opposant niet verschenen, en ook de geopposeerde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, was niet vertegenwoordigd. De Raad overwoog dat de opposant op de brief van 24 februari 2005 had gereageerd met een faxbericht waarin hij aangaf dat hij de Raad zou informeren zodra er nieuwe berichten waren. De Raad concludeerde dat de opposant niet kon worden tegengeworpen dat hij het griffierecht niet vóór de gestelde termijn had betaald, omdat er geen nieuwe dreiging met niet-ontvankelijkverklaring was gecommuniceerd in de rappelbrief.

De Raad verklaarde het verzet gegrond, wat betekende dat de eerdere uitspraak verviel en het onderzoek in de zaak werd voortgezet. De uitspraak werd gedaan door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van griffier S.W.H. Peeters. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie over griffierechten en de gevolgen van het niet tijdig betalen daarvan, evenals de mogelijkheid voor partijen om verzet aan te tekenen tegen niet-ontvankelijkheid.

Uitspraak

04/6154 WWB
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van de Raad van 26 april 2005 is het door opposant ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 2 november 2004, reg.nr. 04/584 WWB, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft opposant een verzetschrift ingediend.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 2 augustus 2005, waar opposant, zoals aangekondigd, niet is verschenen. Geopposeerde heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De uitspraak van de Raad van 26 april 2005 steunt kort samengevat hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep ingevolge artikel 22 van de Beroepswet verschuldigde griffierecht van € 102,-- niet binnen de in de brief van 16 februari 2005 gestelde termijn tot uiterlijk 28 februari 2005 is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest. In geding is de vraag of het hoger beroep van opposant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
Uit de gedingstukken is gebleken dat na de verzending van de brief van 16 februari 2005 opposant in de onderhavige zaak (nogmaals) is herinnerd aan de betaling van het griffierecht in dit hoger beroep met een brief van de griffier van de Raad van 24 februari 2005, waarin wordt verwezen naar een eerdere op de betaling van dat griffierecht betrekking hebbend rappel. Dit rappel bevat geen (nieuwe) dreiging met niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en eindigt met de volgende zin:
"Mocht verdere vertraging onvermijdelijk zijn, dan verzoek ik u mij daarvan
mededeling te doen.".
Opposant heeft op de brief van 24 februari 2005 gereageerd met een faxbericht van 25 februari 2005, kenmerk 04/6154 WWB, waarin hij inzake betaling van griffierecht aan de rechtbank Zutphen nadere informatie verstrekt en tevens meedeelt dat hij de Raad per omgaande nader zal berichten in deze zaak zodra er nieuwe berichten zijn. Van de zijde van de Raad is hierop geen reactie gegeven.
Gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden is de Raad van oordeel dat in de onderhavige zaak opposant niet kan worden tegengeworpen dat hij het griffierecht niet vóór 28 februari 2005 heeft betaald.
Het verzet moet dan ook met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid onder c, van de Awb gegrond worden verklaard. Dit brengt, gelet op artikel 8:55, zevende lid, van de Awb, mee dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan, vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2005.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) S.W.H. Peeters.