ECLI:NL:CRVB:2013:1237
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de hardheidsclausule in studiefinanciering bij gezamenlijke inschrijving op woonadres
In deze zaak gaat het om de vraag of de hardheidsclausule van toepassing is op de studiefinanciering van appellante, die niet bij haar moeder is ingetrokken, maar haar moeder bij haar. Appellante ontving studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en werd aangemerkt als uitwonende studerende. Na een controle in 2012 bleek dat haar moeder op 20 december 2010 bij haar was komen wonen en op dat adres was ingeschreven. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft daarop de studiefinanciering omgezet naar de norm voor een thuiswonende studerende, wat leidde tot een terugvordering van teveel ontvangen studiefinanciering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep betoogde appellante dat zij recht had op toepassing van de hardheidsclausule, omdat zij al zelfstandig woonde voordat haar moeder bij haar introk. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat voor de kwalificatie als thuiswonende of uitwonende studerende alleen de inschrijving op hetzelfde adres van belang is. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Wsf 2000 onverkort van toepassing was en dat er geen sprake was van een onbillijkheid van overwegende aard. De Raad verwierp ook het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel, omdat zij dit niet met bewijsstukken had onderbouwd.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 31 juli 2013.