ECLI:NL:CRVB:2013:1236

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
13-1515 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van het verzoek tot kwijtschelding van de studieschuld van appellant met betrekking tot het syndroom van Asperger

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die zijn verzoek tot kwijtschelding van zijn studieschuld had afgewezen. Appellant had in het verleden studiefinanciering ontvangen en had een aanzienlijke studieschuld opgebouwd. Hij verzocht de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om zijn schuld kwijt te schelden, onderbouwd met medische stukken die zijn lijden aan het syndroom van Asperger documenteerden. De minister wees dit verzoek af, waarna appellant bezwaar maakte. De minister verklaarde het bezwaar ongegrond na advies van een medisch adviseur.

De rechtbank oordeelde dat de situatie van appellant niet onder het beleid van de minister viel en dat hij zijn studieschuld naar draagkracht kon aflossen. De rechtbank nam de medische rapportage in overweging, maar concludeerde dat er geen aanleiding was voor kwijtschelding van de schuld. Appellant herhaalde in hoger beroep grotendeels zijn eerdere argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de minister geen aanleiding had om de schuld kwijt te schelden, gezien de wettelijke mogelijkheden voor aflossing en het feit dat de restantschuld na vijftien jaar tenietgaat.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en B.M. van Dun als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 31 juli 2013, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
13/1515 WSF
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
30 januari 2013, 12/4960 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Appellant is niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft in het verleden studiefinanciering ontvangen. De studieschuld die hij hiermee heeft opgebouwd moet door hem worden terugbetaald.
1.2. Appellant heeft de minister bij brief van 1 oktober 2011 verzocht tot kwijtschelding over te gaan van de onder 1.1 bedoelde schuld.
1.3. De minister heeft dit verzoek bij besluit van 14 november 2011 afgewezen.
1.4. Appellant heeft tegen de afwijzing van het verzoek bezwaar gemaakt. Hij heeft daarbij diverse medische stukken overgelegd waarin wordt beschreven dat hij aan het syndroom van Asperger lijdt.
1.5. De minister heeft ter zake van de overgelegde stukken advies ingewonnen van zijn medisch adviseur en na kennisneming van dat advies de bezwaren van appellant bij besluit van 16 mei 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Overwogen is dat de situatie van appellant niet valt onder het door de minister gevoerde beleid. Bij appellant is niet sprake van een situatie die zodanig vergelijkbaar is met de in het beleid opgenomen situaties dat de minister aanleiding had moeten zien de studieschuld van appellant kwijt te schelden. De rechtbank heeft de medische rapportage bij haar beoordeling betrokken en mede in aanmerking genomen dat appellant zijn studieschuld naar draagkracht kan aflossen en dat de totale restantschuld in beginsel na 15 jaar van rechtswege tenietgaat.
3.
Appellant heeft in hoger beroep grotendeels herhaald wat hij, zij het in gedeeltelijk andere bewoordingen, in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Appellant ervaart de door de oplopende rente steeds hoger wordende schuld als een ondraaglijke last.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Voor het voor de beoordeling van het onderhavige geschil relevante recht wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
De rechtbank heeft de namens appellant naar voren gebrachte beroepsgronden in de aangevallen uitspraak besproken. Het oordeel over deze beroepsgronden en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen zijn juist. In hetgeen in hoger beroep is aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak onjuist is. Dat appellant zijn studieschuld ervaart als een zware last behoefde de minister, gelet op de ook door de rechtbank genoemde wettelijke mogelijkheden om deze schuld naar draagkracht af te lossen en het gegeven dat de restantschuld inclusief de daarover berekende rente in beginsel na 15 jaar tenietgaat, geen aanleiding te geven de schuld van appellant kwijt te schelden.
4.3.
Hetgeen is overwogen in 4.2 betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.R. Schuurman

EH