ECLI:NL:CRVB:2013:1179

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
29 juli 2013
Zaaknummer
11-6465 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ongeschiktheid tot werken van een ladinginspecteur en de beëindiging van de ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. Appellante, werkzaam als ladinginspecteur, had zich op 29 juli 2008 ziekgemeld en stelde dat zij voor haar laatste ziekmelding volledig hersteld was. Het Uwv had echter vastgesteld dat appellante vanaf die datum onafgebroken ongeschikt was voor haar werk. De Raad oordeelde dat de stelling van appellante niet kon worden gevolgd, aangezien er geen bewijs was dat zij voor haar laatste ziekmelding volledig had hervat. De Raad concludeerde dat er voor 14 mei 2009 geen sprake was van werken zonder loonwaarde en dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante had beëindigd op 16 november 2010, omdat het maximale tijdvak van ongeschiktheid was verstreken. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor veroordeling was.

Uitspraak

11/6465 ZW
Datum uitspraak: 24 juli 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 21 september 2011, 11/233 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.G.M. Abeln, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2013. Appellante en mr. Abeln zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
Het onderzoek ter zitting is naar aanleiding van een verzoek van het Uwv om een nader onderzoek te verrichten geschorst.
Het Uwv heeft bij brief van 26 april 2013 het resultaat van zijn onderzoek aan de Raad doen toekomen en mr. Abeln heeft desgevraagd daarop gereageerd.
Partijen hebben ermee ingestemd dat een nadere zitting achterwege blijft. De Raad heeft hierna het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was vanaf 15 juni 2007 als ladinginspecteur werkzaam in dienst van[werkgeefster](werkgeefster). Op 29 juli 2008 heeft appellante zich bij werkgeefster ziekgemeld. Met ingang van 18 november 2008 heeft appellante in aangepast werk in het laboratorium van haar werkgeefster en vanaf 27 februari 2009 in haar eigen werkzaamheden gedeeltelijk hervat. Op 14 mei 2009 heeft zij zich opnieuw ziekgemeld wegens toegenomen knieklachten. Aan het tijdelijke dienstverband van appellante met werkgeefster is een einde gekomen op 15 juni 2009. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend per 15 juni 2009, een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) van 28 mei 2010 tot 3 september 2010 en opnieuw een ZW-uitkering vanaf 3 september 2010.
1.2. Bij besluit van 19 november 2010 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante beëindigd met ingang van 16 november 2010 op de grond dat een tijdvak van 104 weken van ongeschiktheid tot werken was verstreken. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 3 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is er geen aanleiding om van een andere eerste ziektedag dan 29 juli 2008 uit te gaan.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv, rekening houdend met de periode dat appellante een uitkering ingevolge de WAZO toegekend heeft gekregen, op juiste wijze toepassing gegeven aan artikel 29, eerste lid, van de ZW.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij voor haar laatste ziekmelding weer volledig was hersteld en dat in het bestreden besluit onderdeel acht van de Beleidsregels beoordeling poortwachter, dat handelt over de arbeidskundige aspecten bij het werken op arbeidstherapeutische basis, niet is meegenomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de tekst van artikel 29, derde en vijfde lid, van de ZW wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Vast staat dat appellante op 29 juli 2008 wegens ziekte voor haar werkzaamheden als ladinginspecteur is uitgevallen en die datum als eerste ziektedag heeft vermeld op haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op grond van de zogenoemde werkrapporten van werkgeefster staat ook vast dat appellante voorafgaand aan haar laatste ziekmelding op 14 mei 2009 pas in week 17 van 2009 ’s nachts, en dus volledig in ploegendienst, heeft gewerkt. Op de opmerking “Ziek” op de werkrapporten van februari 2009 tot en met mei 2009 heeft appellante niet gereageerd. Uit die werkrapporten en ook uit de informatie op de zogenoemde ARBO-werknemerinformatiekaart volgt niet dat appellante met een onderbreking van minder dan vier weken volledig heeft hervat. Van belang is voorts dat appellante in de periode voor 14 mei 2009 niet, zoals een volledig gezonde werknemer, gebruik kon maken van een touwladder om aan boord van de te inspecteren schepen te komen maar dat in plaats daarvan een stalen gangway moest worden gebruikt.
4.3.
Op grond van de in 4.2 vermelde gegevens, in onderlinge samenhang bezien, wordt geoordeeld dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat appellante vanaf 29 juli 2008 onafgebroken ongeschikt is gebleven voor haar werk als ladinginspecteur. De stelling van appellante dat zij voor haar laatste ziekmelding weer volledig was hersteld, wordt dan ook niet gevolgd. Van werken zonder loonwaarde is voorafgaand aan 14 mei 2009 geen sprake geweest, zodat de stelling over onderdeel acht van de Beleidsregels beoordeling poortwachter evenmin wordt onderschreven.
4.4.
Uit 1.1, 4.2 en 4.3 volgt dat op 16 november 2010 het maximale tijdvak van ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 29, vijfde lid, van de ZW was verstreken.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) Z. Karekezi

HD