ECLI:NL:CRVB:2013:1065
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op studiefinanciering en OV-reisrecht in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die geen recht had op studiefinanciering en reisrecht vanaf september 2010. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat de vordering voor de OV-kaart over de periode van september 2010 tot en met februari 2011 handhaafde. Appellante stelde dat zij haar OV-chipkaart niet had ontvangen of geactiveerd, maar de Raad oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat dit het geval was. De OV-chipkaart was op 6 april 2010 geactiveerd en op 21 februari 2011 gedeactiveerd, en er was geen bewijs dat het niet tijdig beëindigen van het reisrecht niet aan appellante kon worden toegerekend.
Tijdens de zitting op 5 juni 2013 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. De Minister was vertegenwoordigd door een andere advocaat en heeft een verweerschrift ingediend. De Raad heeft de feiten en relevante regelgeving uit de eerdere uitspraak van de rechtbank in overweging genomen. Appellante had een tijdelijke kaart en een OV-kaart met foto getoond, maar de Raad oordeelde dat deze niet voldoende bewijs leverden voor haar claims. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante geen recht had op studiefinanciering en dat de beëindiging van het reisrecht niet aan haar kon worden toegerekend.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de Raad, in aanwezigheid van de griffier, en werd openbaar uitgesproken.