ECLI:NL:CRVB:2013:1065

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
12-4486 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op studiefinanciering en OV-reisrecht in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die geen recht had op studiefinanciering en reisrecht vanaf september 2010. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat de vordering voor de OV-kaart over de periode van september 2010 tot en met februari 2011 handhaafde. Appellante stelde dat zij haar OV-chipkaart niet had ontvangen of geactiveerd, maar de Raad oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat dit het geval was. De OV-chipkaart was op 6 april 2010 geactiveerd en op 21 februari 2011 gedeactiveerd, en er was geen bewijs dat het niet tijdig beëindigen van het reisrecht niet aan appellante kon worden toegerekend.

Tijdens de zitting op 5 juni 2013 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. De Minister was vertegenwoordigd door een andere advocaat en heeft een verweerschrift ingediend. De Raad heeft de feiten en relevante regelgeving uit de eerdere uitspraak van de rechtbank in overweging genomen. Appellante had een tijdelijke kaart en een OV-kaart met foto getoond, maar de Raad oordeelde dat deze niet voldoende bewijs leverden voor haar claims. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante geen recht had op studiefinanciering en dat de beëindiging van het reisrecht niet aan haar kon worden toegerekend.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de Raad, in aanwezigheid van de griffier, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/4486 WSF
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 juli 2012, 11/1077 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T. Spronk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. R.M. de Ruiter, advocaat. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een overzicht van de feiten en de relevante regelgeving verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van de Minister van 19 april 2011, waarbij de Minister zijn besluit tot oplegging van een vordering voor de OV-kaart over september 2010 tot en met februari 2011 heeft gehandhaafd, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellante over genoemde periode geen recht had op studiefinanciering en evenmin op een OV-kaart. De OV-kaart van appellante is op 6 april 2010 geactiveerd en op 21 februari 2011 gedeactiveerd. Er is geen grond voor het oordeel dat dit appellante op geen enkele wijze kan worden toegerekend als bedoeld in artikel 3.27, derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000.
3.1.
Appellante kan zich hier niet mee verenigen en heeft in haar hoger beroepschrift alsmede ter zitting uitgebreid aangegeven waarom zij meent dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard en de vordering voor de OV-kaart over de maanden september 2010 tot en met februari 2011 in stand heeft gelaten. Daarbij heeft zij zowel een tijdelijke kaart (met een geldigheidsduur van 2 november 2009 tot 1 januari 2010) als een OV-kaart met foto getoond.
3.2.
De Minister heeft, onder overlegging van een e-mail van de Regisseur Studenten reisrecht (RSR) van 19 september 2012, zijn standpunt gehandhaafd.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
4.2.
Vast staat dat appellante vanaf september 2010 geen recht had op studiefinanciering en ook niet op een reisrecht.
4.3.
Op basis van de overgelegde e-mail van de RSR en de door de Minister ter zitting gegeven toelichting gaat de Raad er van uit dat voor appellante op 24 december 2009 een
OV-chipkaart met foto is aangemaakt. De aanmaak van deze kaart houdt verband met de invoering van de OV-chipkaart voor studenten met ingang van 1 januari 2010. Deze kaart is op 6 april 2010 geactiveerd en het daarop gezette reisrecht is - via de zogenoemde stopzetlijn - op 21 februari 2011 beëindigd.
4.4.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij genoemde kaart nimmer heeft ontvangen of geactiveerd. De ter zitting getoonde factuur met betrekking tot door haar op het moment van activeren gegeven zumbales is daarvoor onvoldoende. Appellante heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat haar een tijdelijke kaart is verstrekt ter vervanging van de
OV-chipkaart met foto omdat deze laatste niet werkte. Deze verklaring strookt niet met de vermelding in het bezwaarschrift en in het beroepschrift dat de kaart in 2010 (na de beëindiging van de studie in september) kapot is gegaan en dat zij dat in 2010 gemeld heeft. De tijdelijke kaart heeft immers een geldigheidsduur van 2 november 2009 tot 1 januari 2010 en kan dus niet een kaart vervangen die - later - in 2010 kapot zou zijn gegaan.
4.5.
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat geen sprake is van een situatie dat het niet tijdig beëindigen van het reisrecht aantoonbaar niet kan worden toegerekend aan appellante.
5.
Het hoger beroep slaagt niet.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en J. Brand en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) P.J.M. Crombach
ew