ECLI:NL:CRVB:2013:1063
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van de partnertoeslag in verband met verzamelinkomen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, A. te B., had studiefinanciering aangevraagd op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), waarbij een partnertoeslag deel uitmaakt van de toegekende financiering. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had de partnertoeslag ingetrokken en teruggevorderd, omdat de appellante niet had gereageerd op een verzoek om inkomensgegevens van haar partner. Dit leidde tot een terugvordering van € 6.524,76 over het jaar 2009.
De appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de Minister verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd geoordeeld dat de Minister terecht de partnertoeslag had herzien, omdat het inkomen van de partner in november 2009 te hoog was om voor de toeslag in aanmerking te komen. De appellante voerde in hoger beroep aan dat de nabetaalde WW-uitkering van haar partner niet tot het verzamelinkomen gerekend mocht worden, omdat deze betrekking had op een ander jaar.
De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de WW-uitkering, hoewel deze betrekking had op een eerdere periode, wel degelijk meetelde voor het verzamelinkomen in 2009. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, met de opmerking dat de Minister het beleid correct had toegepast. De Raad oordeelde dat de appellante, op basis van het door de Belastingdienst vastgestelde verzamelinkomen, geen recht had op de partnertoeslag voor de maanden waarin het inkomen te hoog was. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 17 juli 2013.