ECLI:NL:CRVB:2013:1017

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
12-592 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsaanvraag en inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband Aalsmeer-Uithoorn tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant heeft een aanvraag om bijstand ingediend, maar de aanvraag is afgewezen omdat betrokkene niet alle gevraagde gegevens heeft ingeleverd en medewerking aan een huisbezoek heeft geweigerd. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de appellant opgedragen nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er volledige en juiste informatie is gegeven over de reden en het doel van het huisbezoek, waardoor niet is voldaan aan het vereiste van informed consent. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het nader besluit ongegrond. Tevens wordt de appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 944,-. De uitspraak is gedaan op 16 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/592 WWB, 12/593 WWB, 12/1047 WWB, 12/1048 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 december 2011, 11/4384 en 11/2597 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband Aalsmeer-Uithoorn (appellant)
[Betrokkene]te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een nader besluit ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. drs. H.M.A.W. Erven, advocaat, een verweerschrift ingediend en daarin tevens op het nadere besluit gereageerd. Mr. drs. Erven heeft voorts nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door C.H.L. Bakker. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. drs. Erven.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene heeft op 5 maart 2011 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Hij heeft als woonadres [Adres A.] te [woonplaats] opgegeven en te kennen gegeven dat hij tot 2006 als zelfstandige heeft gewerkt, van 2007 tot 2010 zijn ex-partner[Naam ex-partner] ([ex-partner]) heeft geholpen in haar onderneming en thans inwoont bij zijn ouders.
1.2.
Bij besluit van 18 maart 2011 heeft appellant aan betrokkene een voorschot toegekend.
1.3.
Bij besluit van 3 mei 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 juli 2011 (bestreden besluit 1), heeft appellant de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit 1 ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. Betrokkene heeft in het kader van zijn aanvraag niet alle gevraagde gegevens ingeleverd. Voorts heeft betrokkene op 26 april 2011 geweigerd medewerking aan een huisbezoek te verlenen, waardoor zijn woonsituatie onduidelijk is. Betrokkene heeft dan ook de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.4.
Bij besluit van 16 mei 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van eveneens
19 juli 2011 (bestreden besluit 2), heeft appellant het toegekende voorschot van betrokkene teruggevorderd. Aan het bestreden besluit 2 ligt ten grondslag dat het voorschot terecht is teruggevorderd, nu de aanvraag is afgewezen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, appellant opgedragen nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, appellant opgedragen bij wijze van voorlopige voorziening voorschotten te verstrekken en bepaald dat deze voorziening loopt tot de nieuwe beslissingen op bezwaar. Aan het oordeel van de rechtbank ligt, samengevat, ten grondslag dat de weigering van betrokkene om medewerking te verlenen aan een huisbezoek in dit geval niet kan leiden tot afwijzing van de aanvraag om bijstand. De rechtbank is van oordeel dat er wel een redelijke grond voor een huisbezoek was, maar niet is voldaan aan het vereiste van informed consent.
3.
Bij besluit van 31 januari 2012 (nader besluit) heeft appellant, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op de bezwaren tegen de besluiten van 3 mei 2011 en 16 mei 2011 en deze bezwaren wederom ongegrond verklaard. Aan het nader besluit ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. Aan betrokkene is op 22 december 2011 verzocht om diverse gegevens in te leveren, waaronder een schriftelijke verklaring waar hij de afgelopen drie jaar van geleefd heeft, verifieerbare bewijsstukken hierover en schriftelijke verklaringen van derden van wie hij geld heeft ontvangen of geleend. De ingeleverde gegevens geven geen inzicht in de wijze waarop betrokkene de afgelopen drie jaar in zijn kosten van levensonderhoud heeft voorzien. Hiermee is betrokkene de inlichtingenverplichting niet nagekomen, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Dit betekent dat de aanvraag terecht is afgewezen en het bij besluit van
18 maart 2011 toegekende voorschot terecht is teruggevorderd. Tot slot heeft appellant meegedeeld dat betrokkene over de terugvordering van de voorschotten die ter uitvoering van de aangevallen uitspraak zijn verstrekt, afzonderlijk bericht ontvangt.
4.
De Raad zal het nader besluit met toepassing van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede in de beoordeling betrekken.
5.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangevoerd dat wel is voldaan aan het vereiste van informed consent.
6.
Betrokkene heeft naar aanleiding van het hoger beroep van appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een redelijke grond voor het huisbezoek bestond en terecht heeft overwogen dat niet aan het vereiste van informed consent is voldaan. Voorts heeft betrokkene zich naar aanleiding van het nader besluit, kort weergegeven, op het standpunt gesteld dat hij voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarvan hij de afgelopen drie jaar heeft geleefd en dat het vermogen ten tijde van de aanvraag onder de voor hem geldende vermogensgrens lag.
7.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De aangevallen uitspraak
7.1.
Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: voor of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dat en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en deze niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd.
7.2.
Betrokkene heeft jaren in [plaatsnaam] gewoond bij [ex-partner]. Hij heeft op dat adres in 2011 nog post ontvangen. Op 17 december en 21 december 2009 heeft hij op de bankrekening van [ex-partner] in totaal € 100.000,- laten overmaken in verband met een aan betrokkene toegekende schadevergoeding als gevolg van een auto-ongeluk in 2006. In november 2010 heeft hij een bedrag van € 3.009,- op de bankrekening van [ex-partner] gestort met de omschrijving “omdat ik je leuk vind”. Bij waarnemingen op 20 en 26 april 2011 is betrokkene vroeg in de ochtend op het adres van [ex-partner] aangetroffen. Anders dan
betrokkene heeft aangevoerd, heeft de rechtbank op grond van deze omstandigheden terecht geoordeeld dat redelijkerwijs kon worden getwijfeld aan de juistheid van het opgegeven woonadres, zodat een redelijke grond voor een huisbezoek aanwezig was.
7.3.
Aan het vereiste van informed consent is voldaan indien de beslissing om al dan niet medewerking te verlenen aan het huisbezoek berust op volledige en juiste informatie over de reden en het doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de verlening van bijstand heeft. De bewijslast voor het informed consent berust op het bijstandverlenend orgaan.
7.4. Appellant heeft ter zitting van de Raad verklaard dat betrokkene uit het feit dat hem gevraagd is een tekening te maken met de positie van zijn kamer in de woning op het opgegeven adres, voldoende duidelijk had moeten zijn wat de reden en het doel van het huisbezoek waren. Betrokkene heeft ontkend dat hem de reden en het doel duidelijk waren en dat hij hierover is geïnformeerd. Uit de rapportage van het gesprek blijkt niet dat de reden en het doel van het huisbezoek aan betrokkene kenbaar zijn gemaakt. Appellant heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat volledige en juiste informatie is gegeven over de reden en het doel van het huisbezoek. Het deels ingevulde Formulier Toestemming Huisbezoek, waarin het vakje is aangekruist dat “mij/ons is uitgelegd dat het bezoek dient om te controleren of de door mij/ons opgegeven woon- en leefsituatie overeenkomt met de werkelijke situatie en wat de aanleiding is van dit onderzoek”, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit formulier niet door betrokkene is ingevuld en ondertekend. Dit brengt mee dat reeds hierom niet is voldaan aan het vereiste van informed consent.
7.5.
Uit 7.4 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Het nader besluit
7.6.
Betrokkene heeft naar aanleiding van het nader besluit nog nadere stukken overgelegd. Hij heeft gesteld dat hij met deze stukken voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarvan hij in de afgelopen drie jaar heeft geleefd en dat het vermogen ten tijde van de aanvraag onder de voor hem geldende vermogensgrens lag. Hiertoe heeft hij, samengevat, het volgende aangevoerd. Uit de overgelegde afschriften van de bankrekening van [ex-partner], waarvan hij destijds gebruikt maakte, blijkt dat hij diverse schulden heeft betaald van de op
17 december en 21 december 2009 betaalde schadevergoeding van in totaal € 100.000,--. Na betaling van die schulden resteert een bedrag van € 63.652,-- waarvan betrokkene heeft geleefd. Bij hantering van een interingsnorm van anderhalf keer de voor hem geldende bijstandsnorm zou ten tijde van de aanvraag een bedrag resteren dat onder de voor hem geldende vermogensgrens ligt.
7.7.
Anders dan betrokkene heeft aangevoerd, heeft hij ook met de stukken die hij na het nemen van het nader besluit heeft overgelegd, onvoldoende inzicht verschaft in de financiële situatie voorafgaand aan zijn aanvraag om bijstand. De stukken betreffen een aantal afschriften van de bankrekening van [ex-partner] uit de periode van september 2009 tot en met mei 2010, alsmede de - gezamenlijke - belastingaangiften van [ex-partner] en betrokkene over de jaren 2008 tot en met 2010. Daargelaten of alle in de bankafschriften van [ex-partner] opgenomen betalingen waarnaar betrokkene heeft verwezen, betrekking hebben op schulden van hemzelf, blijkt uit die beperkte afschriften en uit de belastingaangiften niet dat betrokkene ten tijde van de aanvraag bijstandbehoevend was. Voor zover betrokkene stelt dat het resterende bedrag van € 63.652,- ten tijde van de aanvraag was opgemaakt, heeft hij dit niet aannemelijk gemaakt. Overigens kan de Raad, uitgaande van de ontvangst van de schadevergoeding eind 2009 en de aanvraag om bijstand op 9 maart 2011, betrokkene niet volgen in zijn stelling dat bij hantering van een interingsnorm van anderhalf keer bij een bedrag van € 63.652,- de voor hem geldende bijstandsnorm voor een alleenstaande ten tijde van de aanvraag zijn vermogen onder de voor hem geldende vermogensgrens zou liggen.
7.8.
Uit 7.7 volgt dat het beroep tegen het nader besluit ongegrond moet worden verklaard.
8.
Aanleiding bestaat appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 944,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 31 januari 2012 ongegrond;
  • veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 944,-;
  • bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 454,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.N.A. Bootsma en
W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2013.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) V.C. Hartkamp
ew