ECLI:NL:CRVB:2013:1014
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die in de periode van 1 juni 1997 tot 12 maart 1999 bijstand ontvingen op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) en daarna op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 augustus 2011. De rechtbank had de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer ongegrond verklaard. Het college had op basis van een onderzoek door de sociale recherche geconcludeerd dat appellanten vanaf 12 maart 1999 een gezamenlijke huishouding voerden, wat zij niet hadden gemeld. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van een aanzienlijk bedrag aan bijstandsuitkeringen. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de onderzoeksbevindingen voldoende bewijs leveren voor de gezamenlijke huishouding in de relevante periode. De Raad wijst de argumenten van appellanten af, waaronder de verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage, en concludeert dat de hoger beroepen niet slagen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.