Uitspraak
1 februari 2012, 11/6099 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die van 1 mei 1997 tot 1 september 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage heeft de bijstand ingetrokken omdat appellant geen of onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt over zijn verblijf buiten Nederland en zijn inkomsten en vermogen in het buitenland. Dit leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank 's-Gravenhage heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant heeft verklaard dat hij altijd in 's-Gravenhage heeft gewoond, maar er zijn aanwijzingen dat hij in de Verenigde Staten heeft gewoond en daar verschillende vermogensrechtelijke transacties heeft verricht. Het college heeft op basis van een rapportage van een vertrouwenspersoon vastgesteld dat appellant op meerdere adressen in de VS woonde en daar werkzaam was. De Raad oordeelt dat appellant zijn wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden door onvoldoende informatie te verstrekken over zijn verblijf en financiële situatie in het buitenland.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en teruggevorderd. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door zijn psychische gesteldheid niet in staat was om de benodigde informatie te verstrekken. De beroepsgronden van appellant worden verworpen, en de Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt.