ECLI:NL:CRVB:2012:BY7068

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4014 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar door het Uwv inzake Ziektewetuitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 6 juli 2010 een besluit genomen op de aanvraag van appellante voor een Ziektewetuitkering, maar verklaarde het bezwaar van appellante tegen dit besluit niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar niet tijdig was ingediend en dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was. Appellante stelde echter dat er reeds bezwaar was gemaakt en dat het Uwv nog een besluit op haar bezwaar diende te nemen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank een verkeerd wettelijk kader had gehanteerd. De Raad stelde vast dat appellante op 8 juni 2010 beroep had ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag, geregistreerd onder nummer 10/2211. Het Uwv had op 6 juli 2010 een besluit genomen, maar de rechtbank had ten onrechte aangenomen dat appellante haar beroep had ingetrokken. De Raad concludeerde dat het beroep tegen het besluit van 6 juli 2010 nog steeds bij de rechtbank berustte en dat de procedure onder nummer 10/2211 voortgezet diende te worden.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, evenals het besluit van het Uwv. De Raad droeg het Uwv op om de proceskosten van appellante te vergoeden, die in totaal € 1.748,- bedroegen, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 153,- aan appellante moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 19 december 2012.

Uitspraak

11/4014 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 juni 2011, 10/4467 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 19 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Karkache, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2012. Voor appellante is mr. Karkache verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
OVERWEGINGEN
1. Op 6 juli 2010 heeft het Uwv een besluit genomen op een aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 oktober 2010 (bestreden besluit) is dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat het bezwaar niet tijdig is gemaakt en dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was.
3. De gronden van appellante in hoger beroep komen er, onder verwijzing naar de artikelen 6:12 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op neer dat reeds bezwaar was gemaakt en dat het Uwv nog een besluit op haar bezwaar diende te nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellante heeft een aanvraag gedaan om een ZW-uitkering. Op 8 juni 2010 heeft appellante beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op die aanvraag. Dat beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 10/2211.
4.2. Op 6 juli 2010 heeft het Uwv een besluit genomen op de aanvraag en is vastgesteld dat appellante met ingang van 28 februari 2009 recht heeft op een ZW-uitkering. De daarop betrekking hebbende stukken heeft het Uwv aan de rechtbank gezonden.
4.3. Uit het dossier is niet af te leiden hoe appellante vervolgens door de rechtbank op de hoogte is gesteld van de voortgang van het beroep omdat begeleidende brieven ontbreken. Op 8 juli 2010 heeft appellante aan de rechtbank een, kennelijk van de rechtbank afkomstige, intrekkingsverklaring gezonden waarbij uit drie voorgedrukte keuzemogelijkheden de volgende tekst is aangekruist:
“Ik verzoek de rechtbank verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten die ik in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heb moeten maken.”
4.4. Bij uitspraak in de zin van artikel 8:75a in verbinding met artikel 8:54 van de Awb van 11 november 2010 heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv geheel aan appellante is tegemoetgekomen en is het Uwv veroordeeld in de kosten van rechtsbijstand.
4.5. De rechtbank heeft, concluderend dat appellante haar beroep heeft ingetrokken, een verkeerde uitleg gegeven aan de intrekkingsverklaring van 8 juli 2010. Deze verklaring behelsde immers slechts een verzoek om een veroordeling van het Uwv in de kosten van de behandeling van het beroep. Het voorgedrukte vakje waarin de mogelijkheid is opgenomen om het beroep in te trekken is opengelaten, terwijl appellante in de begeleidende brief evenmin te kennen heeft gegeven haar beroep in te trekken. Van een intrekking van het beroep is geen sprake geweest.
4.6. De rechtbank heeft verder miskend dat ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Awb het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om een ZW-uitkering geacht moest worden mede gericht te zijn tegen het besluit van 6 juli 2010. Nu dat beroep niet was ingetrokken en appellante nog een belang had bij de beoordeling van dat besluit omdat zij het niet eens was met zowel de ingangsdatum als de hoogte van de ZW-uitkering, had de rechtbank de procedure die was geregistreerd onder nummer 10/2211 dienen voort te zetten.
4.7. Appellante heeft op 25 augustus 2010 een bezwaarschrift tegen het besluit van 6 juli 2010 ingediend bij het Uwv en heeft op 17 september 2010 de gronden van dat bezwaar toegelicht. Het Uwv heeft de gronden tegen het besluit van 6 juli 2010 eveneens beschouwd als een bezwaarschrift, en gelet op het moment waarop dat is ontvangen, het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard. Gelet op het onder 4.6 overwogene was het Uwv echter niet bevoegd om daartoe te beslissen omdat sprake was van een reeds van rechtswege ontstaan beroep bij de rechtbank, terwijl de rechtbank, oordelend dat slechts de ontvankelijkheidsvraag ter discussie stond, een verkeerd wettelijk kader heeft gehanteerd. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden vernietigd. Ook het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
4.8. Omdat het beroep tegen het besluit van 6 juli 2010 nog steeds bij de rechtbank berust, zal de Raad de stukken voor verdere behandeling van de reeds onder nummer 10/2211 geregistreerde zaak naar de rechtbank teruggeleiden.
5. Er is aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante. Deze worden bepaald op de kosten van rechtsbijstand in beroep van € 874,- en in hoger beroep van € 874,-, in totaal € 1.748,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep tegen het besluit van 20 oktober 2010 gegrond en vernietigt dat besluit;
-veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.748,-
-bepaalt dat het Uwv aan appellante het griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) D.E.P.M. Bary
GdJ