ECLI:NL:CRVB:2012:BY6751

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1758 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand met betrekking tot twee periodes zonder bijzondere omstandigheden voor terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Arnhem. De appellante, die sinds 1988 bijstand ontving, had een aanvraag ingediend voor bijstand met terugwerkende kracht over de periode van 1 januari 2010 tot en met 18 april 2010. Het college van burgemeester en wethouders van Tiel had deze aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die deze terugwerkende kracht rechtvaardigden. De Raad heeft vastgesteld dat de appellante geen nieuwe informatie had aangedragen die haar verzoek kon onderbouwen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigden, en de Raad heeft deze conclusie bevestigd.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de appellante, ondanks haar psychische en lichamelijke klachten, in staat was om bijstand aan te vragen na het besluit van 9 februari 2010. De Raad heeft ook opgemerkt dat de appellante hulp had ingeroepen bij het maken van bezwaar tegen eerdere besluiten, wat aantoont dat zij in staat was om actie te ondernemen. De Raad heeft de argumenten van de appellante, waaronder haar analfabetisme en de onduidelijkheid over de standplaats, niet als bijzondere omstandigheden erkend die een uitzondering op de regel van geen terugwerkende kracht rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van de appellante niet slaagde. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/1758 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 februari 2011, AWB 10/3766 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Tiel (college)
Datum uitspraak 18 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. van de Laar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. G.C.L. van de Corput, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2012. Voor appellante is verschenen mr. M.L.P. van Houten, kantoorgenoot van mr. Van de Corput. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Boxsem.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving vanaf 1988 bijstand, laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande ouder met een toeslag van 10% op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Appellante stond sinds 2001 ingeschreven als standplaatszoekende in de gemeente Tiel. Het college heeft haar bij besluit van 22 januari 2009 een vrije standplaats toegewezen aan de [standplaats] te [naam gemeente]. In afwachting van het gereed komen van deze standplaats heeft appellante verschillende andere standplaatsen in gebruik gehad.
1.3. Bij besluit van 24 november 2009 heeft het college met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand vanaf die datum opgeschort, op de grond dat appellante niet had gemeld dat zij niet verbleef op het adres waar zij stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) van de gemeente Tiel.
1.4. Bij besluit van 16 december 2009 heeft het college de bijstand voortgezet vanaf 24 november 2009 tot en met uiterlijk 31 december 2009 om appellante in de gelegenheid te stellen zich in te schrijven in de GBA van de gemeente Neder-Betuwe, omdat zij niet langer in Tiel, maar in Dodewaard verbleef.
1.5. Bij besluit van 9 februari 2010 heeft het college met toepassing van artikel 40, eerste lid, van de WWB de bijstand van appellante met ingang van 1 januari 2010 ingetrokken op de grond dat zij in de gemeente Neder-Betuwe verbleef. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.6. Appellante heeft zich op 19 april 2010 gemeld bij het werkbedrijf van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Tiel om bijstand aan te vragen. Op 28 april 2010 heeft zij met ingang van 1 januari 2010 bijstand aangevraagd.
1.7. Bij besluit van 14 juni 2010 heeft het college aan appellante vanaf 19 april 2010 bijstand toegekend en geweigerd bijstand te verlenen over de periode van 1 januari 2010 tot en met 18 april 2010. Bij besluit van 23 september 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 14 juni 2010 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat geen aanleiding bestaat om af te wijken van het uitgangspunt dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en, samengevat, aangevoerd dat in haar situatie bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die toekenning van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Appellante is analfabeet en zij heeft psychische beperkingen en lichamelijke klachten. Ter onderbouwing hiervan heeft zij in het geding gebracht de brief van 11 februari 2011 van A. van Doorn, consulent bij MEE Gelderse Poort, het verslag van een psychologisch onderzoek van 18 augustus 2010 van drs. W. Schol, psycholoog GZ, en de brief van 17 februari 2011 van J. Langerveld, cardioloog. Appellante heeft steeds in Tiel verbleven. Omdat de renovatie van de toegezegde standplaats door toedoen van de gemeente Tiel uitliep, heeft zij met een zeer kleine caravan moeten rondzwerven met haar twee minderjarige kinderen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In geschil is de ingangsdatum van de aan appellante toegekende bijstand.
4.2. Het college heeft, zoals gezegd, geweigerd bijstand te verlenen over de periode van 1 januari 2010 tot en met 18 april 2010. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 23 maart 2010, LJN BM0861, bestaat aanleiding deze periode te onderscheiden in twee periodes, vanwege het verschil in toetsingkader bij die te onderscheiden periodes.
de periode van 1 januari 2010 tot en met 9 februari 2010
4.3. Over deze periode heeft al besluitvorming plaatsgevonden bij het onder 1.5 genoemde besluit van 9 februari 2010. Bij een te beoordelen periode waarover reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te vermelden op grond waarvan voor het bestuursorgaan aanleiding bestaat van zijn eerdere besluitvorming terug te komen. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in dat geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.4. Bij besluit van 9 februari 2010 heeft het college de bijstand ingetrokken met ingang van 1 januari 2010 op de grond dat appellante niet langer in de gemeente Tiel verbleef. Niet in geschil is dat appellante in ieder geval in december 2009 feitelijk in Dodewaard heeft verbleven. Appellante heeft enkel gesteld dat zij vanaf 1 januari 2010 weer daadwerkelijk standplaats heeft ingenomen in de gemeente Tiel. Zij heeft deze stelling niet onderbouwd.
De gemachtigde van appellante heeft ter zitting van de Raad bevestigd dat zij geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kan noemen. Hieruit volgt dat nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb op grond waarvan het college aanleiding had moeten zien om van zijn besluit van 9 februari 2010 terug te komen niet aanwezig zijn.
de periode van 10 februari 2010 tot en met 18 april 2010
4.5. Over deze periode heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden en deze ligt voor de melding om bijstand aan te vragen. Over een periode die ligt voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend wordt volgens vaste rechtspraak inzake de toepassing van artikel 43 en artikel 44 van de WWB (CRvB 2 november 2010, LJN BO2996) in beginsel geen bijstand verleend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.6. De Raad is evenals de rechtbank en het college van oordeel dat de psychische problematiek en lichamelijke klachten van appellante geen bijzondere omstandigheden vormen die het verlenen van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Uit de onder 3 genoemde brief van de consulent van MEE, het verslag van de psycholoog en de brief van de cardioloog komt het volgende naar voren. Appellante kan niet lezen en schrijven, zij heeft een lichte tot matige verstandelijke beperking en zij ondervindt psychische en lichamelijke klachten. Hierdoor is zij niet zelfstandig in staat een antwoord op complexe vraagstukken te vinden. Op grond van de overgelegde medische informatie kan echter niet worden geconcludeerd dat appellante niet in staat was na het besluit van 9 februari 2010 zelf of met hulp van anderen bijstand aan te vragen. De omstandigheid dat appellante daadwerkelijk hulp van een ander heeft ingeroepen voor het maken van bezwaar tegen het onder 1.4 genoemde besluit van 16 december 2009 vormt hiervan een bevestiging.
4.7. Ook de onduidelijkheid over het moment waarop appellante de beschikking zou krijgen over de haar toegezegde standplaats en de noodzaak de periode te overbruggen dat zij die standplaats nog niet had, vormen geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college bijstand met terugwerkende kracht had moeten toekennen.
4.8. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking.
4.9. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.J.A. Kooijman en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2012.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J. de Jong
RB