ECLI:NL:CRVB:2012:BY6646

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/3024 WWB + 11/3025 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens overschrijding van de vermogensgrens en schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege een overschrijding van de vermogensgrens en schending van de inlichtingenverplichting door appellanten. Appellanten, die bijstand ontvingen sinds 3 oktober 2007, kregen op 18 februari 2010 te horen dat hun bijstand werd ingetrokken omdat zij geen melding hadden gemaakt van een spaarrekening met een tegoed dat hun vermogen overschreed. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen stelde dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden, wat leidde tot een terugvordering van de bijstandsuitkeringen over de periode van 3 oktober 2007 tot en met 30 november 2009.

De rechtbank Maastricht verklaarde het beroep van appellanten tegen het besluit van het college ongegrond. Appellanten gingen in hoger beroep en voerden aan dat een deel van het tegoed op de spaarrekening toebehoorde aan de broer en zus van appellante, en dat hun vermogen onder de vermogensgrens zou blijven als deze bedragen in mindering werden gebracht. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd om aan te tonen dat het tegoed op de spaarrekening niet tot het vermogen van appellante behoorde. De verklaringen van de broer en zus werden als onvoldoende betrouwbaar beschouwd, vooral gezien de inconsistenties in de verklaringen van appellante zelf.

De Raad concludeerde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat een deel van het tegoed op de spaarrekening niet tot hun vermogen behoort. De intrekking van de bijstand werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 december 2012.

Uitspraak

11/3024 WWB, 11/3025 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 mei 2011, 10/1218 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] (appellante) en [Appellant] (appellant) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
Datum uitspraak 18 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. B.M.A. Jegers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2012.
Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. F.E.L. Teerling, kantoorgenoot van mr. Jegers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P.H.M. Quaedvlieg en J. Koch.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten hebben met ingang van 3 oktober 2007 bijstand ontvangen op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor gehuwden. Het college heeft de bijstand bij besluit van 18 februari 2010 met ingang van 3 oktober 2007 ingetrokken en de kosten van bijstand over de periode 3 oktober 2007 tot en met 30 november 2009 van appellanten teruggevorderd.
1.2. Het daartegen gerichte bezwaar is bij besluit van 21 juli 2010 (besteden besluit) ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan kort gezegd ten grondslag gelegd dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden. Appellante had ten tijde van de aanvraag de beschikking over vermogen, een tegoed op een spaarrekening, waarvan appellanten bij de aanvraag om bijstand geen melding hebben gemaakt. Het totale vermogen van appellanten overschrijdt de van toepassing zijnde vermogensgrens.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij voeren aan dat een deel van het tegoed op de spaarrekening van appellante aan de broer van appellant (broer) toekomt en een ander deel aan de zus van appellante (zus). Als die delen van het tegoed in mindering worden gebracht op het vermogen van appellanten, resteert een vermogen onder de vermogensgrens.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het college heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dit betekent dat hier de periode van 3 oktober 2007 tot en met 18 februari 2010 moet worden beoordeeld.
4.2. Niet in geschil is dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de onder 1.2 bedoelde spaarrekening, die op naam staat van appellante. Dit rechtvaardigt de vooronderstelling dat het op die rekening staande tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover appellante daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
4.3. Appellanten zijn er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat een deel van het tegoed op de spaarrekening niet tot het vermogen van appellante, maar tot dat van de broer, dan wel de zus behoort. Zij onderbouwen hun stelling met name met diverse achteraf opgestelde verklaringen van de broer en de zus. Die verklaringen worden niet ondersteund door objectieve en verifieerbare gegevens. De verklaringen stellen het college niet in staat om te verifiëren wat de herkomst van het tegoed op de spaarrekening is. Die herkomst is vooral onduidelijk omdat uit de bij de stukken gevoegde bankafschriften blijkt dat in de periode september 2006 tot en met december 2008 diverse kasstortingen op de spaarrekening zijn gedaan. Het gaat daarbij om bedragen uiteenlopend van € 500,-- tot € 6.000,--. Een afdoende verklaring voor deze kasstortingen ontbreekt. Voor zover de broer en de zus verklaren dat zij het in bewaring gegeven geld met rente hebben terugontvangen, ter onderbouwing waarvan appellanten boekingsgegevens van een vlucht naar Montenegro en een opnamebewijs van een bedrag van € 20.000,-- hebben overgelegd, geldt hetzelfde als voor de herkomst van het tegoed. Het college kan niet controleren wat er met het opgenomen geld is gebeurd.
4.4. Daar komt bij dat aan de overtuigingskracht van de verklaringen van de broer en de zus afbreuk wordt gedaan door de wisselende verklaringen van appellante. Zij heeft op 8 januari 2010, ten overstaan van een sociaal rechercheur van de gemeente Heerlen, verklaard dat het tegoed op de spaarrekening voor haar kinderen is. Zij heeft verklaard dat zij een deel van het tegoed heeft gespaard, dat het in Joegoslavië gebruikelijk is dat je geld krijgt als je kinderen krijgt en dat zij een deel van het tegoed (€ 10.000,--) van haar tante uit Duitsland heeft gekregen. In een op 21 januari 2010 aan de gemeente Heerlen toegezonden brief met bijlagen is appellante hier gedeeltelijk van teruggekomen, in die zin dat een bedrag van € 7.000,-- van de broer van appellant is. De broer heeft dat bedrag aan appellant in bewaring gegeven. In de gronden van bezwaar wordt vervolgens verder afstand genomen van de op 8 januari 2010 door appellante afgelegde verklaring. Het bedrag van € 10.000,-- is niet een schenking van de tante aan appellante, maar een schenking aan haar zus. Die heeft appellanten verzocht het bedrag op een Nederlandse spaarrekening te storten met het doel dit bedrag op enig moment terug te vorderen.
4.8. Gelet op 4.2 tot en met 4.4, hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat een deel van het tegoed op de spaarrekening van appellante niet tot haar vermogen behoort. Dit betekent dat de op de spaarrekening aanwezige tegoeden over de periode in geding tot haar vermogen gerekend moeten worden en dat zij geacht moet worden gedurende deze periode redelijkerwijs over die tegoeden te hebben kunnen beschikken.
4.9. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en A.M. Overbeeke en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2012.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) A.C. Oomkens
IJ