11/2233 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2011, 10/3820 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak 18 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2012. Appellant is met bericht niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H. Nicolai.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft zich op 3 mei 2010 bij het UWV werkbedrijf gemeld voor het indienen van een aanvraag om bijstand. Bij de intake op 4 mei 2010 heeft appellant aangegeven door zijn partner verlaten te zijn en geen adres te hebben. Naar aanleiding daarvan heeft het college appellant tijdens het intakegesprek en bij brief van 4 mei 2010 verzocht om uiterlijk 19 mei 2010 onder meer de volgende gegevens in te leveren:
-afschriften van alle betaal- en spaarrekeningen vanaf 1 januari 2010 tot op heden;
-een schriftelijke verklaring op welk adres appellant verblijft;
-een schriftelijke verklaring waarvan appellant de afgelopen maanden heeft geleefd.
Aangegeven is dat, indien appellant niet op tijd reageert of niet alle gevraagde gegevens inlevert, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
1.2. Omdat appellant aan dat verzoek niet volledig gevolg heeft gegeven, heeft het college bij besluit van 31 mei 2010 de aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat als gevolg van het niet volledig verstrekken van de gevraagde gegevens de aanvraag niet beoordeeld kan worden.
1.3. Bij besluit van 6 september 2010 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 31 mei 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Voor een juiste beoordeling van het recht op bijstand is inzicht vereist in de financiële situatie van appellant gedurende de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode en zijn controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en leefsituatie van appellant van essentieel belang. Het college heeft dan ook terecht verzocht om de bankafschriften van de betaal- en spaarrekeningen vanaf 1 januari 2010 en gevraagd naar het adres waar appellant feitelijk verblijft en waarvan hij de afgelopen tijd heeft geleefd.
4.3. Het college heeft in het bestreden besluit vermeld dat volgnummer 2 van de bankafschriften van de ABN-AMRO rekening ontbreekt en dat appellant de onder 1.1 genoemde schriftelijke verklaringen niet heeft overgelegd. Appellant heeft onder verwijzing naar de ontvangstbevestiging van 18 mei 2010 als grond aangevoerd de benodigde informatie ter beschikking te hebben gesteld. Verder heeft hij aangevoerd dat hij niet over een vast adres beschikt.
4.4. De grond genoemd in 4.3 slaagt niet aangezien op het ontvangstbewijs vermelding van de gevraagde schriftelijke verklaringen ontbreekt. Verder ontbreekt in het dossier een bankafschrift met volgnummer 2 van de ABN-AMRO rekening. Niet gebleken is dat appellant niet (tijdig) over deze gegevens kon beschikken. Dat appellant niet over een vast adres beschikt, neemt niet weg dat hij opgave had moeten doen van de adressen waar hij verbleef.
4.5. Het college was dan ook bevoegd om de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te laten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling laten van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.6. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.J.A. Kooijman en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2012.
(getekend) A.B.J. van der Ham