ECLI:NL:CRVB:2012:BY5925

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6531 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na ontslag en medische geschiktheid

In deze zaak heeft appellant, een voormalig elektromonteur, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om hem geen recht op een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant meldde zich ziek in maart 2008 na een auto-ongeluk en werd op staande voet ontslagen door zijn werkgever in september 2008. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering in november 2009, concludeerde het Uwv in juli 2010 dat appellant per 2 maart 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dus geen recht had op de uitkering. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch bevestigd, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende steun boden voor de conclusies over de arbeidsmogelijkheden van appellant. Appellant betoogde dat zijn beperkingen waren onderschat en voegde nieuwe medische stukken toe, maar de Raad oordeelde dat deze geen aanleiding gaven om aan de eerdere conclusies te twijfelen.

De Raad concludeerde dat appellant geschikt was voor zijn eigen werk en dat er geen noodzaak was om de geschiktheid voor andere functies te beoordelen. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 december 2012.

Uitspraak

11/6531 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 22 september 2011, 10/4139 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 12 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.J.W.C. Lipman hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van een enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 28 maart 2012. Appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. den Hartog. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 14 november 2012. Appellant en mr. Lipman zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.
OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft zich met duizeligheid- en andere klachten die verband hielden met een auto-ongeval in december 2006 met ingang van 4 maart 2008 ziekgemeld uit zijn werk als elektromonteur bij [naam werkgeefster] (werkgeefster). Werkgeefster heeft appellant op 17 september 2008 op staande voet ontslagen, waarna hij het Uwv mededeling heeft gedaan van het einde van het dienstverband met appellant. Op 12 november 2009 heeft appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek en na informatie te hebben ingewonnen bij de behandelend psychiater van appellant heeft het Uwv appellant met ingang van 2 maart 2010 geschikt geacht voor zijn eigen arbeid en voor een aantal gangbare functies op de arbeidsmarkt. Het Uwv heeft bij besluit van 2 juli 2010 vastgesteld dat appellant geen recht had op een Wet WIA-uitkering met ingang van 2 maart 2010, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 12 november 2010 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich verenigd met de arbeidsmogelijkheden van appellant zoals die tot uitdrukking zijn gebracht in de zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Volgens de rechtbank bieden de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende steun voor de daarop gebaseerde conclusies. Voor een urenbeperking als door de door appellant geraadpleegde verzekeringsarts H.M.Th. Offermans blijkens diens rapport van 16 augustus 2011 geïndiceerd is geacht, heeft de rechtbank in navolging van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv geen aanleiding gezien, omdat een medisch-objectieve grond daarvoor ontbrak.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep wederom betoogd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat, gezien het rapport van Offermans, een urenbeperking was aangewezen. Appellant heeft in hoger beroep nadere medische stukken overgelegd, waaronder een rapport van psychiater M.L. Timmermans van 23 februari 2012 en een rapport van een psychologisch onderzoek in april-mei 2012 van gezondheidszorgpsycholoog drs. N.A. Aarden-van Delft uit 2012.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Evenals de rechtbank en op de door de rechtbank genoemde gronden acht de Raad de medische grondslag van het bestreden besluit juist. De (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv beschikten over zowel eigen als door appellant overgelegde informatie van de behandelend psychiater, dermatoloog, revalidatie-arts en fysiotherapeut van appellant en over het rapport van Offermans. Op basis van die informatie en hun eigen onderzoeksbevindingen zijn de beperkingen van appellant vastgelegd in de FML van 16 maart 2010. Het door appellant overgelegde rapport van Offermans biedt geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van deze FML, nu deze arts appellant niet heeft gezien, maar uitsluitend op basis van bestudering van de hem ter beschikking gestelde stukken tot zijn conclusie is gekomen. Zodanige twijfel wordt evenmin opgeroepen door de in 3.1 genoemde rapporten, aangezien die de medische situatie van appellant ten tijde van die rapportages beschrijven, welk tijdstip ongeveer twee jaar na de te beoordelen datum van 2 maart 2010 ligt. Dat de depressieve klachten van appellant door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat is dan ook niet aannemelijk geworden.
4.2. Uit 4.1 volgt dat appellant met ingang van 2 maart 2010 geschikt was voor zijn eigen werk. In hoeverre hij ook geschikt was voor gangbare functies op de arbeidsmarkt behoeft daarom niet meer beoordeeld te worden.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) I.J. Penning
JL