ECLI:NL:CRVB:2012:BY5687
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening, intrekking en terugvordering van bijstand wegens inkomsten uit arbeid en kasstortingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de herziening, intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) aan de orde is. Appellante ontving vanaf 3 november 2008 bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Na een onderzoek door de afdeling Handhaving van de gemeente Amsterdam, dat resulteerde in rapporten van 18 december 2009 en 21 juli 2010, werd vastgesteld dat appellante inkomsten uit arbeid had ontvangen en oncontroleerbare kasstortingen op haar rekening had gedaan. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam besloot op 28 oktober 2010 om de bijstand van appellante over de periode van 3 november 2008 tot en met 16 december 2009 te herzien en de teveel betaalde bijstand van € 10.092,61 terug te vorderen.
Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat de kasstortingen leningen waren van haar moeder en broer, en dat het college ten onrechte geen rekening had gehouden met een vrijlating van 25% van de inkomsten uit arbeid. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de verklaringen van de moeder en broer van appellante onvoldoende bewijs boden voor de leningen, en dat de kasstortingen terecht als middelen werden aangemerkt. Ook werd vastgesteld dat appellante geen melding had gemaakt van haar inkomsten uit arbeid, waardoor het college niet verplicht was om de vrijlating toe te passen.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met E.J.M. Heijs als voorzitter, en de leden W.F. Claessens en A.M. Overbeeke. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 11 december 2012.