ECLI:NL:CRVB:2012:BY5285

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-555 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering met voldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De aanvraag werd afgewezen omdat appellant op de datum van de aanvraag minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv had eerder, op 22 april 2008, de aanvraag al afgewezen en ook een latere aanvraag op 29 december 2010 werd ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

Tijdens de zitting op 24 oktober 2012 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een bezwaarverzekeringsarts. Appellant heeft aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, met name met betrekking tot zijn artrose en osteoporose. Hij heeft informatie ingebracht van zijn behandelend neuroloog en revalidatieartsen ter ondersteuning van zijn stelling.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan de rechtbank. De bezwaarverzekeringsarts heeft voldoende onderzoek gedaan naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De Raad heeft vastgesteld dat de FML van 30 mei 2011 de beperkingen van appellant correct weergeeft en dat de geselecteerde functies voor appellant niet te zwaar zijn. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/555 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 januari 2012, 11/2886 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 5 december 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.W. van de Wege, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 22 april 2008 heeft het Uwv de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 30 juni 2008 afgewezen, omdat appellant op die dag minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2. Appellant heeft zich op 1 maart 2010 vanwege toegenomen klachten ziek gemeld vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, waarna hem een uitkering op grond van de Ziektewet is verstrekt.
1.3. Bij besluit van 29 december 2010 heeft het Uwv de aanvraag van appellant om een Wet WIA-uitkering afgewezen, omdat geen sprake was van toegenomen beperkingen vanuit dezelfde ziekteoorzaak. Bij besluit van 2 augustus 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 december 2010 ongegrond verklaard, omdat appellant per
1 maart 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is op grond van de beschikbare gegevens van oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant niet heeft onderschat. De rechtbank heeft in de bevindingen van de behandelaars van appellant geen objectiveerbare aanknopingspunten gezien om het oordeel van het Uwv in twijfel te trekken.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Appellant acht het medisch onderzoek onzorgvuldig, onder meer omdat niet blijkt dat aandacht is besteed aan de artrose en de osteoporose en is getoetst aan het Verzekeringsgeneeskundig protocol Atrose van heup en knie. Appellant acht zichzelf vanwege zijn klachten niet in staat tot het vervullen van de geselecteerde functies. Ter onderbouwing van zijn stelling is in hoger beroep informatie ingebracht van de behandelend neuroloog, prof. dr. P. Portegies en de revalidatieartsen P.J.C.M. van Leeuwen en W.M.G.C. Hitters.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De bezwaarverzekeringsarts heeft een onderzoek ingesteld naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Er is geen aanleiding om dit onderzoek onzorgvuldig te achten. De beroepsgrond van appellant dat de bezwaarverzekeringsarts de artrose en de osteoporose niet bij zijn oordeel heeft betrokken, slaagt niet. In de rapportage van 30 mei 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts melding gemaakt van de fysieke problemen van appellant als gevolg van osteoporose en artrose. Daarbij is terecht uitgegaan van de door appellant aangegeven klachten en ervaren belemmeringen, en niet van de vraag welke beperkingen gelet op het Verzekeringsgeneeskundig protocol Atrose van heup en knie kunnen voorkomen.
4.2. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat op de datum in geding sprake was van verdergaande beperkingen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 mei 2011 zijn opgenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapportage van 17 oktober 2012 voldoende gemotiveerd waarom de in hoger beroep door appellant overgelegde stukken en de door appellant ervaren spierspanning, pijnscheuten en ongecontroleerde bewegingen geen aanleiding hebben gegeven om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Anders dan appellant heeft gesteld is in de FML van 30 mei 2011 opgenomen dat er ten aanzien van knielen en hurken een beperking geldt tot 1 minuut achtereen.
4.3. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde beperkingen ziet de Raad geen aanknopingspunten om de aan appellant geduide functies voor hem te zwaar te achten. Uit de arbeidskundige rapportage van 2 augustus 2011 volgt dat de belasting in die functies blijft binnen de belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de FML van 30 mei 2011. Appellant heeft de passendheid van de geselecteerde functies weliswaar betwist, maar hij heeft slechts zijn eigen oordeel gesteld tegenover dat van de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts.
4.4. De overwegingen in 4.1 tot 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en H.G. Rottier en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) Z. Karekezi
JL