ECLI:NL:CRVB:2012:BY5273

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1434 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging recht op ziekengeld na zorgvuldig onderzoek door verzekeringsarts

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 21 februari 2011 het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv om zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) af te wijzen, ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 22 april 2008 besloten dat appellant op 30 juni 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en daarom geen recht had op een uitkering. Appellant had zich op 1 maart 2010 ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Na een onderzoek door de verzekeringsarts op 17 augustus 2010, werd appellant per 20 augustus 2010 weer in staat geacht om de functies te vervullen die aan de WIA-schatting ten grondslag lagen. Het Uwv ontzegde hem vervolgens de ZW-uitkering per die datum.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat appellant geschikt was voor ten minste één van de functies. In hoger beroep betoogde appellant dat zijn belastbaarheid onjuist was vastgesteld, met verwijzing naar rapporten van zijn psychotherapeut. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat de medische informatie van de psychotherapeut niet voldoende onderbouwd was. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld had beëindigd en dat er geen reden was om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met B.M. van Dun als voorzitter en H.G. Rottier en J.J.T. van den Corput als leden, in aanwezigheid van griffier Z. Karekezi. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 5 december 2012.

Uitspraak

11/1434 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 februari 2011, 10/3599 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 5 december 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.W. van de Wege, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 22 april 2008 heeft het Uwv de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 30 juni 2008 afgewezen, omdat appellant op die dag minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2. Appellant heeft zich op 1 maart 2010 vanwege toegenomen klachten ziek gemeld vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, waarna hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is verstrekt.
1.3. Op 17 augustus 2010 heeft de verzekeringsarts van het Uwv appellant onderzocht en hem per 20 augustus 2010 weer in staat geacht de aan de wet WIA-schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. Bij besluit van 17 augustus 2010 is appellant met ingang van 20 augustus 2010 verder uitkering op grond van de ZW ontzegd.
1.4. Bij besluit van 1 oktober 2010 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 augustus 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten gevonden om het oordeel van het Uwv in twijfel te trekken. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Gelet op het feit dat appellant geschikt is te achten voor tenminste één van de geduide functies is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het Uwv terecht de ZW-uitkering per 20 augustus 2010 heeft beëindigd.
3. In hoger beroep stelt appellant zich op het standpunt dat zijn belastbaarheid gelet op de medische informatie onjuist is vastgesteld. Appellant verwijst hierbij met name naar de rapporten van de psychotherapeut drs. R.F.A. Rylant. Appellant heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het medisch onderzoek door het Uwv niet onzorgvuldig is geweest.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv hebben een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding en hebben op verantwoorde wijze geconcludeerd dat appellant met inachtneming van zijn medische beperkingen met ingang van 20 augustus 2010 in staat was tot het verrichten van zijn arbeid, zijnde één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de Wet WIA. Anders dan appellant heeft gesteld bevinden de volledige omschrijvingen van die functies zich in het dossier.
4.2. De voorhanden zijnde medische informatie, in het bijzonder de medische informatie waarop door appellant beroep wordt gedaan, biedt geen grond voor een andersluidend oordeel. De brieven van de psychotherapeut Rylant hebben geleid tot commentaar van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv. Het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, dat zowel de aanname van forse beperkingen als het bepalen van een GAF-score van 31-40 door Rylant niet volgen uit zijn onderzoeksbevindingen en om die reden onvoldoende zijn gemotiveerd, wordt onderschreven.
4.3. Ten aanzien van de stelling van appellant dat hij vanwege oogklachten niet in staat zou zijn de functie van telefonist te verrichten is onvoldoende gebleken dat de gestelde klachten ten tijde in geding aan het verrichten van de functie in de weg zouden staan. Daarbij wordt overwogen dat de informatie van de oogarts A.D. Kraaijenga van 27 september 2012, niet ziet op de datum in geding. Verder zijn de oogklachten niet eerder door appellant gemeld.
4.4. Het Uwv heeft op goede gronden het recht op ziekengeld met ingang van 20 augustus 2010 beëindigd. Er is dan ook geen reden om een onafhankelijk deskundige in te schakelen zoals door appellante ter zitting is verzocht.
4.5. De overwegingen in 4.1 tot 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en H.G. Rottier en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) Z. Karekezi
JL