ECLI:NL:CRVB:2012:BY5273
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging recht op ziekengeld na zorgvuldig onderzoek door verzekeringsarts
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 21 februari 2011 het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv om zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) af te wijzen, ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 22 april 2008 besloten dat appellant op 30 juni 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en daarom geen recht had op een uitkering. Appellant had zich op 1 maart 2010 ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Na een onderzoek door de verzekeringsarts op 17 augustus 2010, werd appellant per 20 augustus 2010 weer in staat geacht om de functies te vervullen die aan de WIA-schatting ten grondslag lagen. Het Uwv ontzegde hem vervolgens de ZW-uitkering per die datum.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat appellant geschikt was voor ten minste één van de functies. In hoger beroep betoogde appellant dat zijn belastbaarheid onjuist was vastgesteld, met verwijzing naar rapporten van zijn psychotherapeut. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat de medische informatie van de psychotherapeut niet voldoende onderbouwd was. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld had beëindigd en dat er geen reden was om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met B.M. van Dun als voorzitter en H.G. Rottier en J.J.T. van den Corput als leden, in aanwezigheid van griffier Z. Karekezi. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 5 december 2012.