ECLI:NL:CRVB:2012:BY5250
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WW-uitkering op basis van gezagsverhouding en familierelatie
In deze zaak heeft appellant op 17 februari 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) na de beëindiging van zijn werkzaamheden voor zijn grootmoeder, die een eenmanszaak dreef. Het UWV heeft de aanvraag op 14 april 2010 afgewezen, met de reden dat appellant verwijtbaar werkloos was. Na bezwaar heeft het UWV zijn standpunt gewijzigd en gesteld dat appellant niet verzekerd was voor de WW omdat er geen sprake was van een gezagsverhouding tussen hem en zijn grootmoeder. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het UWV ongegrond verklaard, en appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de familierelatie tussen appellant en zijn grootmoeder een gezagsverhouding uitsluit, wat essentieel is voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak waarin werd gesteld dat een gezagsverhouding tussen een ouder en een kind, of in dit geval een grootouder en een kleinkind, in de regel niet aannemelijk is. De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de grootmoeder opdrachten of instructies aan appellant had gegeven, en dat de omstandigheden van de zaak niet wezenlijk afweken van de eerder genoemde rechtspraak.
De uitspraak benadrukt het belang van de gezagsverhouding in de beoordeling van de arbeidsrelatie en de verzekeringsplicht onder de WW. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan op 5 december 2012.