ECLI:NL:CRVB:2012:BY5250

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1750 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WW-uitkering op basis van gezagsverhouding en familierelatie

In deze zaak heeft appellant op 17 februari 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) na de beëindiging van zijn werkzaamheden voor zijn grootmoeder, die een eenmanszaak dreef. Het UWV heeft de aanvraag op 14 april 2010 afgewezen, met de reden dat appellant verwijtbaar werkloos was. Na bezwaar heeft het UWV zijn standpunt gewijzigd en gesteld dat appellant niet verzekerd was voor de WW omdat er geen sprake was van een gezagsverhouding tussen hem en zijn grootmoeder. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het UWV ongegrond verklaard, en appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de familierelatie tussen appellant en zijn grootmoeder een gezagsverhouding uitsluit, wat essentieel is voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak waarin werd gesteld dat een gezagsverhouding tussen een ouder en een kind, of in dit geval een grootouder en een kleinkind, in de regel niet aannemelijk is. De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de grootmoeder opdrachten of instructies aan appellant had gegeven, en dat de omstandigheden van de zaak niet wezenlijk afweken van de eerder genoemde rechtspraak.

De uitspraak benadrukt het belang van de gezagsverhouding in de beoordeling van de arbeidsrelatie en de verzekeringsplicht onder de WW. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan op 5 december 2012.

Uitspraak

11/1750 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 februari 2011, 10/4293 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 5 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B. Zebregs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2012. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft op 17 februari 2010 een aanvraag gedaan om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) in verband met de beëindiging van zijn werkzaamheden voor [naam werkgever] (werkgever) per 1 december 2009. Bij besluit van 14 april 2010 heeft het Uwv de uitkering per 1 december 2009 geweigerd op de grond dat appellant verwijtbaar werkloos was.
1.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 april 2010. Bij besluit van 10 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het eerdere standpunt dat appellant verwijtbaar werkloos was verlaten en in plaats daarvan gesteld dat appellant niet in dienstbetrekking werkzaam is geweest en daarom niet verzekerd was voor de WW. Kort gezegd heeft het Uwv daartoe overwogen dat de familierelatie bij het drijven van de onderneming van de grootmoeder van appellant waarin hij werkzaam was, bepalend is geweest. Volgens het Uwv kan dan ook niet worden aangenomen dat er sprake is geweest van een situatie van ondergeschiktheid van appellant aan het gezag van de grootmoeder.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht aangenomen dat de arbeidsverhouding tussen appellant en zijn grootmoeder door hun familierelatie werd beheerst. Gelet op de zeer hoge leeftijd van de grootmoeder, het feit dat zij analfabeet is en niet goed Nederlands spreekt was het niet aannemelijk dat de grootmoeder ooit in staat is geweest het bedrijf te leiden. Naar het oordeel van de rechtbank staat de familierelatie er aan in de weg om een arbeidsverhouding tussen appellant en zijn grootmoeder op grond van artikel 3 van de WW aan te nemen.
3.1. In hoger beroep heeft appellant benadrukt dat de familierelatie niet in de weg staat aan het aannemen van een gezagsverhouding. Volgens appellant gaf werkgever opdracht en aanwijzigingen en was sprake van een gezagsverhouding.
3.2. Het Uwv heeft het standpunt verlaten dat het niet aannemelijk is dat de grootmoeder ooit in staat is geweest het bedrijf te leiden. Het Uwv heeft echter volgehouden dat de familierelatie er in dit geval aan in de weg staat om een gezagsverhouding aan te nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar onderdeel 2.3 van de aangevallen uitspraak.
4.2. Naar vaste rechtspraak van de Raad moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst en aldus daaraan inhoud hebben gegeven (vgl. CRvB 15 april 2011, LJN BQ1775). Het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking waarbij een kind in dienst is van zijn ouder is in de regel niet aannemelijk, omdat gewoonlijk de vereiste gezagsverhouding zal ontbreken (vgl. CRvB 7 december 2011, LJN BU7413). Dit zal mede gelden indien sprake is van een arbeidsrelatie van een kleinkind met een grootouder. Dit sluit niet uit dat de (groot)ouder werkgeversgezag uitoefent over het (klein)kind, maar dat zal alleen kunnen worden aangenomen als de omstandigheden van het geval hier duidelijk op wijzen.
4.3. Omstandigheden als onder 4.2 bedoeld, doen zich hier niet voor. Uit de door appellant ingebrachte arbeidsoverkomsten volgt dat deze zijn afgesloten met [naam werkgever], een eenmanszaak die eigendom is van [naam grootmoeder], grootmoeder van appellant. Grootmoeder is geboren [in] 1926 en was ten tijde hier van belang 83 jaar oud. Zij is analfabeet en spreekt niet goed Nederlands. Haar zoon en appellant, haar kleinzoon, hebben beiden een volledige volmacht in de onderneming die op haar naam staat. Appellant is de eigenaar van het pand waarin de winkel is gevestigd en hij woont daar ook. Ook grootmoeder woont er. Zij betaalt huur voor de winkelruimte. Van door grootmoeder gegeven opdrachten, instructies of aanwijzingen is niet gebleken.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) Z. Karekezi
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake de begrippen werknemer, werkgever, dienstbetrekking of loon.
GdJ