ECLI:NL:CRVB:2012:BY5215

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5085 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag financiële tegemoetkoming voor woningaanpassing op basis van Wmo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Groningen. De appellant, A. te B., had een aanvraag ingediend voor een financiële tegemoetkoming voor de aanpassing van zijn woning in Winsum, omdat hij lijdt aan de progressieve neurologische ziekte Primaire Laterale Sclerose (PLS). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winsum, omdat appellant zonder overleg met het college de woning had gekocht en zonder goedkeuring was begonnen met de aanpassingen. De rechtbank had deze afwijzing bevestigd, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant in 2008 naar Groningen was verhuisd om dichter bij zijn sociale netwerk te zijn, maar dat hij een woning met twee verdiepingen had gekocht, terwijl hij wist dat hij aanpassingen nodig zou hebben vanwege zijn ziekte. De Raad oordeelde dat het college terecht had gesteld dat appellant zich vóór de aankoop van de woning had moeten wenden tot de gemeente voor overleg over alternatieven, zoals het verkrijgen van een gelijkvloerse woning. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat de afwijzing van zijn aanvraag zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag op basis van artikel 19 van de Verordening Individuele Voorzieningen gemeente Winsum terecht was. De Raad benadrukte dat appellant, ondanks zijn ziekte, een risico had genomen door een woning te kopen die niet voldeed aan zijn toekomstige behoeften. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H.J. de Mooij als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 5 december 2012.

Uitspraak

10/5085 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 19 juli 2010, 09/1220 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winsum (college)
Datum uitspraak: 5 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.E. Crone, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. G. Liebrand van Achmea Rechtsbijstand. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Stavenga.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij appellant is de progressieve neurologische ziekte Primaire Laterale Sclerose (PLS) gediagnosticeerd. Appellant woonde met zijn gezin in een aan zijn te verwachten beperkingen aangepaste dijkwoning in Zevenhuizen-Moerkapelle (hierna: Zevenhuizen). Medio 2008 heeft appellant besloten naar Groningen te verhuizen omdat hij en zijn gezin daar terug kunnen vallen op een groot sociaal netwerk dat de nodige mantelzorg kan leveren. In juni 2008 heeft appellant het (voorlopig) koopcontract getekend voor een huis met twee verdiepingen in Winsum. Appellant was voornemens de benedenverdieping uit te bouwen en heeft daarvoor een bouwvergunning aangevraagd bij de gemeente Winsum. Deze verbouwing en eventuele benodigde aanpassingen in het huis, zoals een traplift, wilde appellant bekostigen met de overwaarde die de verkoop van de woning in Zevenhuizen zou opleveren. Door de crisis in de huizenmarkt heeft die verkoop lang op zich laten wachten en heeft de woning uiteindelijk veel minder opgebracht dan verwacht. Appellant heeft de aanvraag voor de bouwvergunning ingetrokken omdat deze niet (meer) uit eigen middelen bekostigd kon worden.
1.2. Vanaf ongeveer augustus 2008 verslechterde het ziektebeeld van appellant sneller dan verwacht. In december 2008 heeft appellant bij het college een aanvraag ingediend voor onder meer een financiële tegemoetkoming in de aanpassing van de woning in Winsum. Bij huisbezoek van de medisch adviseur van het college in februari 2009 bleek dat de verbouwing van de benedenverdieping, waarbij de inpandige garage werd omgebouwd tot een rolstoelgeschikte slaap- en badkamer, al in gang was gezet.
1.3. Het college heeft de aanvraag bij besluit van 9 juni 2009 afgewezen. Daartoe is overwogen dat appellant zonder overleg met het college de woning heeft gekocht en hij zonder goedkeuring van het college is begonnen met de woningaanpassing. Bij besluit van 10 november 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 juni 2009 ongegrond verklaard. In dat besluit heeft het college overwogen dat appellant niet is verhuisd naar een op dat moment meest geschikte woning, terwijl er ook geen voorafgaande toestemming van het college was, zodat artikel 19, aanhef en onder b, van de Verordening Individuele Voorzieningen gemeente Winsum (Verordening) van toepassing is.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het volgende overwogen (waarbij voor eiser appellant en voor verweerder het college moet worden gelezen):
“Op 21 juni 2007 heeft eiser bij de gemeente Moerkapelle een aanvraag ingediend voor een aantal voorzieningen waaronder een traplift, een aanpassing van de badkamer en het verbeteren van de toegankelijkheid van de woning. In het CIZ-advies dat naar aanleiding van die aanvraag is opgemaakt, staan een aantal aanbevelingen voor aanpassing van de woning, doch tevens is aangegeven dat ook gekozen zou kunnen worden voor verhuizing naar een andere (meer) geschikte woning, waarbij een globaal programma van eisen gevoegd is voor een nieuw te zoeken woning. De woning waar eiser thans naar toe is verhuisd is wellicht geschikter dan de dijkwoning waarin hij eerder woonde, doch dat maakt nog niet dat de woning in Winsum moet worden aangemerkt als de op dat moment voor zijn beperkingen meest geschikte woning. Eiser was op het moment van de aankoop van de woning reeds ziek en het betreft een ziekte die een progressief verloop kent. Dat het verloop van eisers ziekte veel progressiever heeft plaatsgevonden dan door eiser was ingecalculeerd en dat de ziekte mogelijk een veel progressiever verloop had dan het “normale” verloop, zoals eiser stelt, is buitengewoon schrijnend te noemen, doch maakt niet dat om die reden de gevraagde vergoeding ten onrechte is geweigerd. Ten tijde van de aankoop van de woning in Winsum wist eiser dat hij leed aan een progressieve ziekte en wist hij dat in elk geval op termijn een aantal aanpassingen aan de woning zouden moeten plaatsvinden omdat de woning niet gelijkvloers was. Dat eiser de woning desondanks heeft gekocht vanuit de gedachte dat hij de aanpassingen aan de woning op termijn zelf zou financieren, is weliswaar begrijpelijk maar daarmee heeft eiser wel een risico genomen, zowel wat betreft het verwachte verloop van de ziekte als wat betreft de economische ontwikkelingen op de huizenmarkt. Daarbij komt dat niet is gesteld en de rechtbank niet is gebleken dat ten tijde van de aankoop van de huidige woning in Winsum in de directe omgeving van die woning niet gelijktijdig een woning beschikbaar zou zijn gekomen die gelet op eisers (toekomstige) beperkingen en belemmeringen voor hem geschikt zou zijn geweest. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verweerder heeft kunnen komen tot het oordeel dat eiser, gelet op zijn beperkingen, niet de voor hem meest geschikte woning heeft gekocht.”
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en daarbij - samengevat - aangevoerd dat op het moment van aankoop van de woning in Winsum, deze woning met kleine, relatief goedkope aanpassingen zoals een traplift, was aan te passen aan zijn beperkingen. De in het najaar van 2008 optredende snelle verslechtering van zijn gezondheidstoestand was atypisch en niet te voorzien. Bij PLS gaat de achteruitgang normaliter heel geleidelijk. Appellant stelt te voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een woningaanpassing. Subsidiair heeft appellant een beroep op de hardheidsclausule gedaan.
3.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant zich vóór de aankoop van de woning in Winsum tot de gemeente had moeten wenden voor overleg over de alternatieven. In geval van appellant zou de aankoop van een geheel gelijkvloerse woning voor de hand hebben gelegen. De gemeente heeft het beroep van appellant op de hardheidsclausule verworpen omdat niet gebleken noch gesteld is dat bij afwijzing van de aanvraag sprake zou zijn van onbillijkheden van overwegende aard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In hetgeen in hoger beroep - bij wijze van herhaling van het gestelde in eerste aanleg - is aangevoerd noch anderszins in de voorhanden gegevens heeft de Raad aanknopingspunten gevonden om in een andere zin dan de rechtbank te oordelen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en voegt daar nog het volgende aan toe.
4.2. Onder de gedingstukken bevindt zich het dossier over de door appellant in Zevenhuizen in 2007 en 2008 ingediende aanvragen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In het door het Centrum Indicatiestelling Zorg van 3 september 2007 opgesteld ‘Globaal Programma van Eisen nieuw te zoeken woning WMO’ is vermeld dat de woning in Zevenhuizen weliswaar nog aan te passen was met een stoellift, maar dat het bij aankoop van een nieuwe/andere woning zou moeten gaan om een gelijkvloerse woning zonder niveauverschillen. Voorts is in het advies van Argonaut, opgesteld in oktober 2007 naar aanleiding van in april 2007 ingediende aanvragen, reeds geconstateerd dat appellant niet of nauwelijks kon traplopen. Tot slot is in een rapport van de Afdeling Sociale Zaken van de gemeente Zevenhuizen van 6 juni 2008, opgemaakt naar aanleiding van een in april 2008 door appellant ingediende aanvraag voor een elektrische rolstoel, vermeld dat (toen al) sprake was van een snellere achteruitgang van het ziektebeeld van appellant en dat appellant op de langere termijn niet in staat zou zijn van een stoellift gebruik te maken. Onder deze omstandigheden mocht het college zich op het standpunt stellen dat van appellant verlangd had mogen worden dat hij zijn inspanningen had gericht op het verkrijgen van een gelijkvloerse woning en dat hij zich in een zo vroeg mogelijk stadium met de gemeente in verbinding had gesteld opdat in gezamenlijk overleg bezien had kunnen worden welke voorziening in het geval van appellant de goedkoopst adequate was. De Raad onderschrijft dan ook het oordeel van de rechtbank dat de aanvraag op grond van artikel 19, aanhef en onder b, van de Verordening terecht is afgewezen.
4.3. Ten slotte stelt de Raad zich achter de overwegingen van de rechtbank die hebben geleid tot het oordeel, dat niet is gebleken dat toepassing van de Verordening in dit geval leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
4.4. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en C. van Viegen en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) J.T.P. Pot