11/5708 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 18 augustus 2011, 10/181 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 28 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon adviesgroep B.V., hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2012. Appellant is verschenen bij gemachtigde Beukema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
1.1. Appellant was werkzaam als medewerker van [naam werkgever] voor 40 uur per week. Op 3 september 2007 is appellant, terwijl hij op de fiets zat, aangereden door een automobilist. Hij heeft daarbij botbreuken en een hersenkneuzing opgelopen.
1.2. Bij besluit van 31 juli 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat appellant met ingang van 31 augustus 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 3 februari 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat door de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende is gemotiveerd waarom zij geen aanleiding hebben gezien voor een urenbeperking. Er is uitgebreid ingegaan op het dagverhaal van appellant. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts informatie opgevraagd bij de huisarts en deze heeft behalve eigen informatie ook informatie overgelegd van andere behandelend artsen. Ook deze informatie bevat geen aanknopingspunten voor een urenbeperking. De (bezwaar)verzekeringsartsen hoefden in het rapport van een neuropsychologisch onderzoek uitgevoerd door drs. G. Kraaijenbrink van 28 juli 2008 evenmin aanknopingspunten te zien voor een urenbeperking. Dit onderzoek is uitgevoerd ruim een jaar voor de datum in geding en door Kraaijenbrink is destijds de verwachting uitgesproken dat appellant nog verder zou opknappen, waarbij met name de verschijnselen van vermoeidheid verder naar de achtergrond zouden kunnen worden gedrongen. Neuroloog J.U.R. Niewold is in zijn rapport van 4 juli 2010, uitgebracht op verzoek van appellant, naar het oordeel van de rechtbank uitgegaan van een verkeerd toetsingskader.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep net als in beroep een urenbeperking bepleit. Hij heeft hiertoe wederom verwezen naar de rapporten van Niewold en Kraaijenbrink. Voorts heeft appellant gewezen op de gang van zaken rond zijn re-integratie bij [werkgever 1] en [werkgever 2]. De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben in de visie van appellant de Standaard verminderde arbeidsduur niet op de juiste wijze toegepast.
3.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is, naar ter zitting is bevestigd, uitsluitend in geschil of een urenbeperking dient te worden aangenomen.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant uitvoerig besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet slagen.
4.3. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen. Bezwaarverzekeringsarts H.J.M. Boersema heeft in zijn rapportage van 12 januari 2010 toegelicht dat bij appellant geen sprake is van een ziektebeeld met directe impact op de energiehuishouding en dat zijn dagverhaal rond de datum in geding geen substantiële medisch geïndiceerde rustperioden bevat. Het door Kraaijenbrink verrichte neuropsychologisch onderzoek is ruim een jaar voor de datum in geding uitgevoerd. In het beloop na het trauma wordt geen melding gemaakt van ernstige neurologische schade of afwijkingen na de hersenkneuzing.
4.4. Wat betreft appellants beroep op de Standaard verminderde arbeidsduur wijst de Raad erop dat volgens zijn vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraken van 10 november 2006 (AZ2814) en 3 juni 2009 (BI7168) deze standaard een beleidsstuk van het Uwv is, inhoudende een instructie aan de verzekeringsartsen van die instantie, waaraan de bestuursrechter bij de vaststelling van de feiten niet is gebonden.
4.5. Zoals de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 23 augustus 2012 terecht heeft gesteld bevat de in hoger beroep door appellant overgelegde brief van Kraaijenbrink van 6 oktober 2011 geen nieuwe informatie over de aard en de ernst van het medische beeld of van het functioneren van appellant op de datum in geding. Deze brief werpt dus geen ander licht op de zaak.
4.6. De Raad hecht aan appellants functioneren in het werk bij [werkgever 1] en [werkgever 2] niet de waarde die appellant hieraan gehecht wenst te zien, nu de beoordeling van appellants mate van arbeidsongeschiktheid niet is gebaseerd op de door hem bij deze werkgevers vervulde functies, maar op de voor hem geselecteerde functies van medewerker administratieve ondersteuning (SBC 2110030), benzinepompbediende (SBC 317011) en parkeercontroleur (SBC 342011). Gesteld noch gebleken is dat de belasting in deze functies vergelijkbaar is met de belasting in de door appellant bij [werkgever 1] en [werkgever 2] vervulde functies. Nu uit de inhoud van zijn rapport valt af te leiden dat het standpunt van Niewold omtrent het aantal uren dat appellant kan werken, is gekoppeld aan appellants functioneren in het werk bij [werkgever 1] en [werkgever 2] volgt de Raad de rechtbank in het oordeel dat Niewold is uitgegaan van een verkeerd toetsingskader.
4.7. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden