ECLI:NL:CRVB:2012:BY4478
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een benadelingshandeling bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de oplegging van een maatregel van blijvende gehele weigering van de Ziektewet (ZW)-uitkering aan appellante. Appellante, werkzaam als vertegenwoordigster bij een werkgeefster, was vanaf 20 september 2007 in dienst en werd op 27 april 2010 vrijgesteld van werkzaamheden. Op 29 juni 2010 werd haar dienstverband beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst, terwijl zij op dat moment ziek was. Het Uwv legde een maatregel op, omdat appellante door in te stemmen met de beëindiging van haar dienstverband het Algemeen Werkloosheidsfonds had benadeeld, wat werd gekwalificeerd als een benadelingshandeling.
De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. In hoger beroep stelde appellante dat er geen sprake was van een benadelingshandeling en dat de hoogte van de maatregel buitenproportioneel was. De Raad bevestigde echter het oordeel van de rechtbank dat appellante haar aanspraken op loondoorbetaling had tenietgedaan door zonder goede gronden in te stemmen met de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van verminderde verwijtbaarheid en dat de maatregel terecht was opgelegd.
De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten bevestigd kon worden. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C.P.J. Goorden als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 28 november 2012.