ECLI:NL:CRVB:2012:BY4478

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2313 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een benadelingshandeling bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de oplegging van een maatregel van blijvende gehele weigering van de Ziektewet (ZW)-uitkering aan appellante. Appellante, werkzaam als vertegenwoordigster bij een werkgeefster, was vanaf 20 september 2007 in dienst en werd op 27 april 2010 vrijgesteld van werkzaamheden. Op 29 juni 2010 werd haar dienstverband beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst, terwijl zij op dat moment ziek was. Het Uwv legde een maatregel op, omdat appellante door in te stemmen met de beëindiging van haar dienstverband het Algemeen Werkloosheidsfonds had benadeeld, wat werd gekwalificeerd als een benadelingshandeling.

De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. In hoger beroep stelde appellante dat er geen sprake was van een benadelingshandeling en dat de hoogte van de maatregel buitenproportioneel was. De Raad bevestigde echter het oordeel van de rechtbank dat appellante haar aanspraken op loondoorbetaling had tenietgedaan door zonder goede gronden in te stemmen met de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van verminderde verwijtbaarheid en dat de maatregel terecht was opgelegd.

De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten bevestigd kon worden. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C.P.J. Goorden als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 28 november 2012.

Uitspraak

11/2313 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 maart 2011, 10/8173 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 28 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.P.A. Zwijnenberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Zwijnenberg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was vanaf 20 september 2007 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam als vertegenwoordigster/medewerkster telefonische verkoop bij de [naam werkgeefster] (werkgeefster). Vanaf 27 april 2010 is appellante vrijgesteld van werkzaamheden. Bij vaststellingsovereenkomst van 29 juni 2010 is het dienstverband tussen appellante en werkgeefster per 1 september 2010 beëindigd in verband met een verschil van inzicht tussen appellante en werkgeefster over de wijze waarop de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Op 31 augustus 2010 heeft werkgeefster appellante per 28 april 2010 ziek gemeld.
1.2. Bij besluit van 24 september 2010 is aan appellante de maatregel opgelegd van een blijvend gehele weigering van haar uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW), omdat zij door tijdens ziekte in te stemmen met de beëindiging van haar dienstverband door het ondertekenen van een vaststellingsovereenkomst het Algemeen Werkloosheidsfonds heeft benadeeld en daarmee een benadelingshandeling heeft gepleegd als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW. Van verminderde of geheel ontbrekende verwijtbaarheid is het Uwv niet gebleken. Evenmin acht het Uwv dringende redenen aanwezig om van de oplegging van de maatregel af te zien. Het Uwv heeft de benadelingshandeling gekwalificeerd als behorende tot de vierde categorie als bedoeld in artikel 7, onder a, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten.
1.3. Bij besluit van 3 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 24 september 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellante in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de behandeling van haar bezwaar niet door het Uwv in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. De vraag of sprake is van een benadelingshandeling door appellante heeft de rechtbank bevestigend beantwoord. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante haar aanspraken op loondoorbetaling door werkgeefster gedurende haar ziekte teniet doen gaan, door op een moment dat zij vanwege ziekte buiten staat was haar arbeid te verrichten, zonder dat daartoe goede gronden aanwezig waren in te stemmen met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in onderling overleg met werkgeefster. Naar het oordeel van de rechtbank was geen sprake van verminderde verwijtbaarheid, nu niet is gebleken van fysieke en/of psychische omstandigheden waardoor appellante niet anders heeft kunnen handelen dan zij heeft gedaan. De rechtbank heeft vervolgens geconcludeerd dat het Uwv de benadelingshandeling heeft mogen kwalificeren als behorende tot de vierde categorie, als bedoeld in artikel 7, onder a, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten en de maatregel heeft mogen vaststellen op een blijvende weigering van de gehele ZW-uitkering.
3. Het hoger beroep is gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit. Appellante heeft daartoe (samengevat) gesteld dat geen sprake is van een benadelingshandeling, waarbij relevant is dat werkgeefster appellante eerst op de laatste dag van het dienstverband met terugwerkende kracht heeft ziek gemeld, dat de hoogte van de maatregel buitenproportioneel is waarbij de rechtbank heeft miskend dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid en dat vanwege de grote problemen tussen appellante en werkgeefster er een dringende reden was om af te zien van het opleggen van een maatregel.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Partijen verschillen in de eerste plaats van mening over de vraag of sprake is van een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW.
4.2. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Het ter zitting namens appellante naar voren gebrachte standpunt dat zij ten tijde van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst niet ziek was overtuigt niet, nu dit standpunt niet is onderbouwd met nadere (medische) gegevens waaruit blijkt dat sprake is geweest van een onderbreking van de arbeidsongeschiktheid van appellante op of omstreeks 29 juni 2010. De ziekmelding door werkgeefster vermeldt evenmin een onderbreking van de periode van arbeidsongeschiktheid en in de stukken bevindt zich geen (tussentijdse) hersteldmelding of hernieuwde ziekmelding.
4.3. De Raad onderschrijft eveneens het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen dat geen sprake is van het niet dan wel verminderd verwijtbaar zijn van appellante aan de vastgestelde benadelingshandeling. Het door appellante in hoger beroep ingenomen maar niet nader onderbouwde standpunt dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid leidt niet tot een andersluidend oordeel.
4.4. Voorts wordt overwogen dat van een dringende reden als bedoeld in artikel 45, vierde lid, van de ZW volgens vaste rechtspraak van de Raad slechts sprake kan zijn indien de desbetreffende maatregel voor de betrokkene onaanvaardbare sociale of financiele consequenties heeft. Voor een dergelijk oordeel zijn in de stukken geen aanknopingspunten aanwezig.
5. Uit hetgeen in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D.E.P.M. Bary
KR