ECLI:NL:CRVB:2012:BY4294

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2202 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens niet verschijnen bij re-integratietraject

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De appellant, A. te B., had zich ziek gemeld voor een re-integratietraject genaamd Springplank, waarvoor hij door de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (DSW) was opgeroepen. Op 17 november 2009, de datum van de oproep, heeft appellant zich echter niet laten zien en heeft hij zich ziek gemeld zonder medische onderbouwing. Dit leidde tot een verlaging van zijn bijstandsuitkering met 20% gedurende een maand, zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Groningen.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant niet op zijn werkplek is verschenen en dat hij niet heeft voldaan aan de oproep van de DSW. De Raad oordeelde dat het college verplicht was om de bijstand te verlagen, tenzij er geen verwijtbaarheid zou zijn. Appellant heeft betoogd dat hij ziek was en daarom niet kon verschijnen, maar de Raad oordeelde dat hij zijn ziekmelding niet had onderbouwd met medische gegevens en dat hij de medewerkers van de DSW niet in staat heeft gesteld om zijn situatie te beoordelen.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verwierp de gronden van appellant. Ook de beroepsgrond over de kosten van rechtsbijstand werd verworpen, omdat er geen sprake was van een besluit dat was herroepen wegens onrechtmatigheid van het bestuursorgaan. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.P.M. Zeijen als voorzitter, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

11/2202 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 maart 2011, 10/311 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak 27 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen hoger beroep ingesteld. Mr. B. van Dijk, advocaat, heeft zich gesteld als opvolgend gemachtigde
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 16 oktober 2012, waar partijen - met bericht - niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. De Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (DSW) van de gemeente Groningen heeft appellant opgeroepen om op 17 november 2009 werkzaamheden te verrichten in het kader van het door appellant te volgen re-integratietraject Springplank. Appellant heeft zich die ochtend echter ziek gemeld bij de DSW. In verband met deze ziekmelding zijn later op die ochtend twee medewerkers van de DSW naar het woonadres van appellant gegaan. Uit het verslag van dat bezoek komt onder meer naar voren dat de twee medewerkers hebben geprobeerd een gesprek met appellant aan te knopen, maar dat deze schreeuwde geen boodschap aan hen te hebben, met zijn armen zwaaide en de deur dichtsmeet.
1.2. Bij besluit van 17 november 2009 heeft het college met ingang van 1 december 2009 de bijstand van appellant met 20% verlaagd gedurende een maand. Aan die maatregel ligt ten grondslag dat appellant zich tijdens het bezoek op 17 november 2009 ernstig heeft misdragen.
1.3. Bij besluit van 29 maart 2010 (bestreden besluit) heeft het college, onder gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 17 november 2009, de aan appellant opgelegde maatregel gehandhaafd op de grond dat appellant in onvoldoende mate gebruik heeft gemaakt van een aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet werk en bijstand (WWB).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Niet in geschil is dat Springplank een voorziening is als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Evenmin in geschil is dat appellant op 17 november 2009 niet op zijn werkplek is verschenen, nadat hij daartoe was opgeroepen. In een dergelijk geval is het college ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden de bijstand te verlagen. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
4.2. Met zijn stelling dat hij zich ziek had gemeld en ziek thuis zat, heeft appellant willen betogen dat hem niet kan worden verweten dat hij niet heeft voldaan aan de oproep om op 17 november 2009 bij de DSW te verschijnen.
4.3. Zoals uit 1.1 blijkt, hebben twee medewerkers van de DSW appellant thuis bezocht om diens ziekmelding te kunnen beoordelen. Uit het van dat bezoek opgemaakte verslag, waarvan de kern in 1.1 is weergegeven, komt naar voren dat appellant deze medewerkers niet in staat heeft gesteld dat te doen. Evenmin heeft appellant zijn ziekmelding onderbouwd met medische gegevens. Dit betekent dat het appellant volledig valt te verwijten dat hij niet op 17 november 2009 bij de DSW is verschenen. De daarop gerichte gronden van appellant falen.
4.4. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat het college ten onrechte heeft afgezien van het vergoeden van de kosten van rechtsbijstand in bezwaar. Ook die beroepsgrond moet worden verworpen, reeds omdat geen sprake is van een besluit dat is herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en W.F. Claessens en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2012.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Sahin
HD