ECLI:NL:CRVB:2012:BY4190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4804 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellant, die op 20 februari 2009 uitviel met psychische klachten, hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het dienstverband met zijn werkgever eindigde op 1 juni 2009, waarna appellant een ZW-uitkering ontving. Het Uwv besloot op 31 augustus 2010 dat appellant per 1 september 2010 weer in staat was om zijn arbeid te verrichten, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Appellant ging hiertegen in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij op de datum van beëindiging niet in staat was om te werken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de medische gegevens die appellant in hoger beroep heeft ingebracht, beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen aanleiding geven voor een ander oordeel over zijn medische toestand en belastbaarheid op 1 september 2010. De informatie van de huisarts en andere zorgverleners bevatte geen nieuwe gegevens die niet al in de eerdere beoordeling waren betrokken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die had geoordeeld dat het Uwv voldoende gegevens had verzameld om te concluderen dat appellant op de relevante datum in staat was om zijn werkzaamheden als boxmedewerker/karrenbouwer te verrichten.

De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de door het Uwv verkregen informatie over de werkzaamheden van appellant voor onjuist te houden. Appellant had niet onderbouwd dat zijn werkzaamheden verder reikten dan de functie die hij daadwerkelijk vervulde. De rechtbank had terecht geconcludeerd dat appellant op 1 september 2010 in staat was om te werken en dat er geen noodzaak was voor het benoemen van een deskundige. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

11/4804 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 juli 2011, 10/8943 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van een enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 18 april 2012. Appellant en mr. Groen zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
Het onderzoek is heropend omdat het niet volledig is geweest. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Het Uwv heeft een arbeidskundige rapportage ingezonden, waarop appellant heeft gereageerd.
De zaak is opnieuw ter zitting behandeld op 17 oktober 2012. Appellant en mr. Groen zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. de Rooy-Bal.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 20 februari 2009 uitgevallen met psychische klachten uit zijn arbeid bij [werkgever ] (werkgever). Het dienstverband tussen appellant en werkgever is op 1 juni 2009 geëindigd en per diezelfde datum is aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft het Uwv beslist dat appellant met ingang van 1 september 2010 weer in staat was om zijn arbeid te verrichten en is de ZW-uitkering per 1 september 2010 beëindigd. Bij besluit van 9 november 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 augustus 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank zijn met zorgvuldige onderzoeken door verzekeringsartsen voldoende gegevens verzameld voor het standpunt van het Uwv over de beperkingen van appellant. In hetgeen appellant naar voren heeft gebracht met betrekking tot zijn medicatie en de door zijn psychiater bepaalde GAF-score heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij op 1 september 2010 niet in staat was zijn arbeid te verrichten en dat de inhoud van zijn arbeid een andere was dan waarvan het Uwv is uitgegaan.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld. In de situatie van appellant wordt onder “zijn arbeid” verstaan de arbeid die hij laatstelijk voor zijn ziekmelding in dienst van de werkgever heeft verricht.
4.1.2. Appellant heeft gesteld dat zijn werkzaamheden bij werkgever niet beperkt waren tot die van een zogenoemde boxmedewerker/karrenbouwer, maar dat aan hem ook verkoopwerkzaamheden waren opgedragen waarbij onder andere sprake was van het verdelen van orders en het onderhouden van contacten met inkopers en klanten. Het Uwv heeft een nader onderzoek ingesteld bij werkgever. In telefonische contacten met een boxmanager en een medewerker HRM van werkgever is het Uwv gebleken dat appellant uitsluitend de wel fysiek, maar niet psychisch belastende functie van boxmedewerker/karrenbouwer heeft vervuld. Zijn werkzaamheden hebben bestaan uit het verpakken van bloemen, het in elkaar zetten van karren en het plaatsen van emmers met bloemen op die karren. Een boxmedewerker/karrenbouwer heeft contact met een verkoper over de samenstelling van orders, maar draagt daarvoor geen verantwoordelijkheid.
4.1.3. Er is geen aanleiding de door het Uwv van werkgever verkregen informatie over de door appellant verrichte werkzaamheden, zoals neergelegd in de rapportage van een bezwaararbeidsdeskundige van 16 april 2012 en 26 april 2012, voor onjuist te houden. Appellant heeft zijn stelling dat het verrichten van verkoopwerkzaamheden op het kantoor van werkgever onderdeel uitmaakte van zijn functie niet onderbouwd. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv is uitgegaan van een onjuiste maatstaf voor de arbeid van appellant voorafgaande van zijn ziekmelding.
4.2.1. De medische gegevens, die appellant in hoger beroep heeft ingebracht, bieden geen grond voor een ander oordeel over zijn medische toestand en zijn belastbaarheid op
1 september 2010 dan de rechtbank heeft gegeven. De informatie van de huisarts, met betrekking tot voorgeschreven medicatie, van een GZ-psycholoog bij wie appellant in 2011 in behandeling is gekomen en van een begeleider van een thuiszorgorganisatie bevatten geen gegevens die niet reeds in de beoordeling zijn betrokken dan wel hebben geen betrekking op de in geding zijnde datum.
4.2.2. De overwegingen van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het medische onderzoek en de betekenis van een zogenoemde GAF-score worden geheel onderschreven.
4.2.3. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat appellant op 1 september 2010 tot het verrichten van arbeid als boxmedewerker/karrenbouwer in staat kon worden geacht. Voor benoeming van een deskundige, zoals appellant heeft verzocht, is geen aanleiding.
4.2.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
( getekend) D. Heeremans