ECLI:NL:CRVB:2012:BY4190
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellant, die op 20 februari 2009 uitviel met psychische klachten, hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het dienstverband met zijn werkgever eindigde op 1 juni 2009, waarna appellant een ZW-uitkering ontving. Het Uwv besloot op 31 augustus 2010 dat appellant per 1 september 2010 weer in staat was om zijn arbeid te verrichten, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Appellant ging hiertegen in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij op de datum van beëindiging niet in staat was om te werken.
De Centrale Raad van Beroep heeft de medische gegevens die appellant in hoger beroep heeft ingebracht, beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen aanleiding geven voor een ander oordeel over zijn medische toestand en belastbaarheid op 1 september 2010. De informatie van de huisarts en andere zorgverleners bevatte geen nieuwe gegevens die niet al in de eerdere beoordeling waren betrokken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die had geoordeeld dat het Uwv voldoende gegevens had verzameld om te concluderen dat appellant op de relevante datum in staat was om zijn werkzaamheden als boxmedewerker/karrenbouwer te verrichten.
De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de door het Uwv verkregen informatie over de werkzaamheden van appellant voor onjuist te houden. Appellant had niet onderbouwd dat zijn werkzaamheden verder reikten dan de functie die hij daadwerkelijk vervulde. De rechtbank had terecht geconcludeerd dat appellant op 1 september 2010 in staat was om te werken en dat er geen noodzaak was voor het benoemen van een deskundige. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.