ECLI:NL:CRVB:2012:BY3801

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-887 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van WW-uitkering wegens niet aanvaarden van passende arbeid

In deze zaak gaat het om de verlaging van de WW-uitkering van appellante, die sinds 1 juli 2010 een uitkering ontvangt. Op 6 januari 2011 heeft het Uwv haar een vacature voor een tijdelijke functie als directiesecretaresse aangeboden, maar appellante heeft aangegeven dat zij de voorkeur geeft aan een vaste functie in de communicatie. Het Uwv heeft daarop haar uitkering met 50% verlaagd, omdat zij eisen stelde die het aanvaarden van passende arbeid belemmerden, wat volgens hen leidde tot verhoogde verwijtbaarheid. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld en zich gericht op de vraag of er sprake was van verhoogde ernst of verwijtbaarheid van appellante.

De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het Uwv heeft gevolgd in de stelling dat appellante zich arrogant heeft gedragen. Deze stelling mist feitelijke grondslag. De Raad merkt op dat na meer dan zes maanden werkloosheid, tijdelijke arbeid als directiesecretaresse ook passend voor appellante was, maar dat dit niet betekent dat haar reactie als laakbaar kan worden bestempeld. Appellante had bijna haar HBO-opleiding communicatie afgerond en had zich ook op andere functies gericht. De Raad concludeert dat de opgelegde maatregel niet in overeenstemming is met de Beleidsregel en vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand houdt.

De Raad verlaagt de WW-uitkering van appellante met 25% voor de duur van vier maanden en veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 november 2012.

Uitspraak

12/887 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 december 2011, 11/3065 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 november
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.A.M. de Haan-van de Laak hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2012 door een enkelvoudige kamer. Appellante en haar gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos. De enkelvoudige kamer heeft het onderzoek geschorst en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
De Raad heeft met toestemming van partijen een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft van 1 september 2005 tot en met 30 juni 2010 als directiesecretaresse gewerkt in dienst van Philips Lighting B.V. Het Uwv heeft appellante met ingang van 1 juli 2010 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2. Op 6 januari 2011 heeft het Uwv appellante een vacature ter vervanging van een directiesecretaresse bij een bedrijf op het gebied van sportieve recreatie voor de duur van vier maanden voorgelegd. Appellante heeft in reactie daarop te kennen gegeven dat “mijn voorkeur uitgaat naar een vaste functie (en dus geen tijdelijke) het liefst in de richting van communicatie. Eerder heb ik aan mijn werkcoach doorgegeven dat ik niet op tijdelijke functies inga en zij was daarmee akkoord. Daarnaast wil ik een functie in de communicatie aangezien ik hiervoor de opleiding heb. Als je een communicatiefunctie open hebt staan, hoor ik dat graag… ”.
1.3. Bij besluit van 17 januari 2011 heeft het Uwv de uitkering van appellante met ingang van 10 januari 2011 met 50% verlaagd voor de duur van vier maanden. Bij besluit van 29 april 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 januari 2011 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft aan de maatregel ten grondslag gelegd dat appellante eisen stelt die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid belemmeren in de zin van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten vierde, van de WW. Volgens het Uwv is sprake van verhoogde verwijtbaarheid omdat de betreffende vacature zeer geschikt is voor appellante.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv met de toelichting ter zitting dat appellante zich arrogant heeft gedragen tegenover het Uwv voldoende gemotiveerd waarom het niet naleven van de verplichting uit artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten vierde, van de WW door appellante als buitengewoon laakbaar moet worden aangemerkt.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep een overzicht van haar sollicitatie-activiteiten overgelegd en bestreden dat zij zich op 6 januari 2011 arrogant heeft gedragen tegenover degene die haar werkcoach verving. Zij heeft erkend dat zij had moeten reflecteren maar volgens haar is geen sprake van verhoogde verwijtbaarheid.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het toepasselijke wettelijke kader en de tekst, voor zover relevant, van artikel 3 van de Beleidsregel maatregelen UWV (Beleidsregel), wordt verwezen naar overweging 3 van de aangevallen uitspraak. Verder is nog van belang artikel 7, eerste lid, van de Beleidsregel. Op grond daarvan bedraagt de maatregel bij het niet naleven van een verplichting als hier aan de orde 50% indien er sprake is van een verhoogde ernst of verwijtbaarheid in plaats van de standaardmaatregel van 25% van het uitkeringsbedrag gedurende vier maanden.
4.2. Partijen zijn het er over eens dat appellante niet de op haar rustende verplichting is nagekomen om te voorkomen dat zij werkloos blijft, doordat zij in verband met door haar te verrichten arbeid eisen heeft gesteld die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid belemmeren.
4.3. Het geschil in hoger beroep betreft alleen nog de vraag of sprake is van verhoogde ernst of verwijtbaarheid van het niet naleven van de in 4.2 genoemde verplichting.
4.4. De rechtbank heeft het Uwv ten onrechte gevolgd in de stelling van het Uwv dat appellante zich arrogant heeft gedragen. Die stelling mist feitelijke grondslag. Bij de in het verweerschrift herhaalde stelling dat de betreffende vacature waarop appellante was geattendeerd een uitermate passende functie betrof, wordt opgemerkt dat na meer dan zes maanden werkloosheid tijdelijke arbeid als directiesecretaresse ook op MBO-niveau passend voor appellante was. Dit betekent echter niet dat de in 1.2 weergegeven reactie van appellante daarmee als buitengewoon laakbaar kan worden bestempeld. Bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid is verder niet zonder betekenis dat appellante een HBO-opleiding communicatie bijna had voltooid en volgens het overgelegde overzicht van sollicitaties vanaf 23 juli 2010 zich ook op andere functies dan die van directiesecretaresse of communicatiemedewerker heeft gericht.
4.5. De door het Uwv gehandhaafde hoogte van de aan appellante opgelegde maatregel is daarom niet in overeenstemming met de Beleidsregel. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. De Raad zal op na te melden wijze zelf in de zaak voorzien.
5. Voor een veroordeling van het Uwv in de kosten voor aan appellante verleende rechtsbijstand bestaat aanleiding. Deze kosten worden in bezwaar begroot op € 437,- en in hoger beroep op € 874,-. De beslissingen van de rechtbank over vergoeding van proceskosten en griffierecht in beroep blijven in stand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 29 april 2011 in stand blijven;
- verlaagt de WW-uitkering van appellante met ingang van 10 januari 2011 met 25% voor de duur van vier maanden en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 29 april 2011;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.311,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 112,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) Z. Karekezi