ECLI:NL:CRVB:2012:BY3167

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6262 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20% en de beoordeling van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, A. te B., had een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, waarbij hij aangaf alleenstaand te zijn en inwonend bij S. [F.]. De gemeente Amsterdam heeft echter een onderzoek ingesteld naar de feitelijke woon- en leefsituatie van appellant, omdat er meerdere personen op het adres stonden ingeschreven. Na een huisbezoek op 26 april 2010, waarbij appellant niet aanwezig was, heeft het college de aanvraag op 4 mei 2010 afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond bij besluit van 16 juni 2010.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar appellant heeft hoger beroep ingesteld. In hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat appellant wel degelijk tijdig de gevraagde inlichtingen had verstrekt en dat het college ten onrechte had aangenomen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van het college herroepen. De Raad heeft bepaald dat appellant recht heeft op bijstand naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20% voor de periode van 20 april 2010 tot 18 mei 2010.

Daarnaast heeft de Raad het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.748,--. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

10/6262 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2010, 10/3006 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 6 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.Th.G. Thuijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 11/659 WWB en 11/2156 WWB, plaatsgevonden op 14 augustus 2012. Voor appellant is verschenen mr. Thuijs. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft zich op 20 april 2010 gemeld voor het indienen van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Daarbij heeft hij opgegeven dat hij alleenstaand is, en inwonend is bij S. [F.] ([F.]) op het adres [adres 1] te [plaatsnaam]. Omdat op dit adres meerdere personen staan ingeschreven, heeft de afdeling Handhaving van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) een onderzoek ingesteld naar de feitelijke woon- en leefsituatie van appellant. In dat verband hebben twee handhavingsspecialisten van de DWI een huisbezoek afgelegd op 26 april 2010. Bij dat huisbezoek is appellant niet aangetroffen, [F.] was wel aanwezig. De handhavingsspecialisten hebben een oproep achtergelaten voor appellant om op 27 april 2010 op het kantoor van de DWI te verschijnen. Omdat hij daar niet is verschenen, is appellant opgeroepen voor 29 april 2010. Daar is hij evenmin verschenen. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een Verkort rapport van bevindingen aanvraag van 29 april 2010.
1.2. Op grond van de resultaten van het onderzoek heeft het college bij besluit van 4 mei 2010 de aanvraag afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 18 mei 2010 heeft appellant, hangende bezwaar tegen het besluit van 4 mei 2010, opnieuw bijstand aangevraagd.
1.3. Bij besluit van 16 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 4 mei 2010 ongegrond verklaard, omdat appellant verzuimd heeft inlichtingen te verstrekken en niet heeft meegewerkt aan de totstandkoming van een huisbezoek.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en in het bijzonder aangevoerd dat hij wel degelijk tijdig de gevraagde inlichtingen aan het college heeft verstrekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellant heeft hangende bezwaar tegen het besluit van 4 mei 2010, op 18 mei 2010 opnieuw bijstand aangevraagd. Naar aanleiding van die aanvraag is op 26 mei 2010 een huisbezoek afgelegd en heeft appellant een verklaring afgelegd. Nu in het kader van de aanvraag van 18 mei 2010, dus in de bezwaarfase betreffende het besluit van 4 mei 2010, alsnog een huisbezoek heeft plaatsgevonden en appellant ook overigens aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan, kan niet staande worden gehouden dat appellant bij het thans bestreden besluit van 16 juni 2010 onvoldoende inlichtingen heeft verschaft.
4.2. Reeds hierom kan het bestreden besluit geen stand houden. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het bestreden besluit vernietigen.
4.3. Er is voorts aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien. In dat kader overweegt de Raad het volgende.
4.3.1. De resultaten van onderzoek naar aanleiding van de aanvraag van 18 mei 2010, bestaande uit een huisbezoek en een gesprek met appellant op 26 mei 2010, waren voor het college aanleiding om de aanvraag van 18 mei 2010 op 31 mei 2010 af te wijzen. Deze afwijzing heeft het college gehandhaafd bij het besluit van 9 augustus 2010. Dit besluit berust op het standpunt dat appellant ten tijde hier van belang op het opgegeven adres een gezamenlijke huishouding voert met [F.]. De rechtbank heeft op 21 december 2010 het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ten onrechte het standpunt ingenomen dat sprake is van een gezamenlijke huishouding, omdat geen sprake is van wederzijdse zorg.
4.3.2. Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 december 2010. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college appellant bij besluit van 9 februari 2011 bijstand toegekend met ingang van 18 mei 2010 naar de norm van een alleenstaande, verhoogd met een toeslag van 20% van het minimumloon. De Raad heeft bij uitspraak van heden de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Kortheidshalve verwijst de Raad naar zijn uitspraak van heden (11/659 WWB, 11/2156 WWB), die bij deze uitspraak is gevoegd.
4.4. Uit 4.3.2 volgt dat appellant recht heeft op bijstand met ingang van 18 mei 2010. Niet is gebleken dat de situatie van appellant in de - hier te beoordelen - korte periode daarvoor anders was, en dat appellant niet voldeed aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. De Raad zal daarom het besluit van 4 mei 2010 herroepen en bepalen dat door het college aan appellant over de periode van 20 april 2010 tot 18 mei 2010 bijstand naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20% zal worden toegekend.
5. Er is aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 874,-- in beroep en op € 874,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 16 juni 2010;
-herroept het besluit van 4 mei 2010 en bepaalt dat aan appellant van 20 april 2010 tot
18 mei 2010 bijstand wordt toegekend naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag
van 20%;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 16 juli 2010;
-veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.748,--, te betalen aan de griffier van de Raad.
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 152,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.P.M. Zeijen en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2012.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) V.C. Hartkamp
Tegen deze uitspraak kunnen de partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
ew