ECLI:NL:CRVB:2012:BY2666

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6027 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de weigering van ziekengeld op basis van onvoldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.P. de Witte, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om ziekengeld te weigeren. De weigering was gebaseerd op de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellant, die per 16 november 2009 was vastgesteld op 25 tot 35%. Appellant was van mening dat de besluitvorming van het Uwv niet objectief was en dat zijn medische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. Tijdens de zitting op 10 oktober 2012 is appellant niet verschenen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de beslissing van het Uwv. De Raad oordeelde dat appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd die de eerdere besluiten zou kunnen onderbouwen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellant in staat werd geacht om ten minste één van de functies die in het kader van de WAO-beoordeling aan hem waren voorgelegd, te vervullen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 november 2012.

Uitspraak

11/6027 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 september 2011, 11/3782 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 7 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2012. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
1. Met ingang van 16 november 2009 is de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. Appellant heeft zich op 14 januari 2011 vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld wegens toegenomen klachten. De verzekeringsarts van het Uwv heeft na onderzoek van appellant op 1 maart 2011 de conclusie getrokken dat appellant per 14 januari 2011, subsidiair per 1 maart 2011 niet ongeschikt voor zijn arbeid is. Bij besluit van 2 maart 2011 is appellant ziekengeld geweigerd. Bij besluit van 13 april 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 2 maart 2011 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding het medisch onderzoek van het Uwv onzorgvuldig te achten en moet appellant in staat worden geacht tenminste één van de in het kader van de WAO-beoordeling voorgehouden functies te kunnen vervullen.
4. Appellant kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen en heeft hetgeen hij reeds in de bezwaar- en beroepsprocedures naar voren heeft gebracht gehandhaafd. Zijn lichamelijke en psychische klachten zijn volgens hem door het Uwv onderschat en beletten hem om de eigen arbeid te verrichten. Appellant heeft gesteld het gevoel te hebben dat hij door zijn voorgeschiedenis niet serieus wordt genomen door het Uwv en heeft de Raad daarom verzocht een deskundige in te schakelen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep bij de rechtbank en heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv over de weigering van ziekengeld. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
5.2. Voor zover appellant van mening is dat de besluitvorming van het Uwv niet zonder vooringenomenheid tot stand zou zijn gekomen, wordt overwogen dat appellant deze grond niet heeft onderbouwd, zodat deze beroepsgrond niet slaagt. Er is geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
5.3. Uit de overwegingen 5.1 en 5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) Z. Karekezi
KR