ECLI:NL:CRVB:2012:BY2663

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2359 ZW + 11-2360 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herziening van WAO-uitkering en weigering van ziekengeld

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om zijn ziekengeld te weigeren en zijn WAO-uitkering te herzien. De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 november 2012 uitspraak gedaan. Appellant, die zich ziek had gemeld op 19 oktober 2009, ontving eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een herbeoordeling door de verzekeringsarts van het Uwv op 17 juni 2010, werd geconcludeerd dat appellant niet ongeschikt was tot werken. Het Uwv weigerde vervolgens ziekengeld en herzag de WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.

De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig was en voldoende onderbouwing had. Appellant voerde in hoger beroep dezelfde gronden aan als in de eerdere procedures, maar zonder nieuwe medische informatie. De Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de standpunten van het Uwv.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter, en de leden H.G. Rottier en B.M. van Dun, in aanwezigheid van griffier Z. Karekezi. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 november 2012.

Uitspraak

11/2359 ZW, 11/2360 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 april 2011, 10/8284 en 11/1550 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 7 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2012. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
1. Met ingang van 21 april 2009 is de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2. Op 19 oktober 2009 heeft appellant zich vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld wegens toegenomen klachten. De verzekeringsarts van het Uwv heeft na onderzoek van appellant op 17 juni 2010 de conclusie getrokken dat appellant per 19 oktober 2009, subsidiair per 18 juni 2010, niet ongeschikt tot werken is. Bij besluit van 17 juni 2010 is appellant ziekengeld geweigerd. Bij besluit van 18 november 2010 (bestreden besluit 1) is het bezwaar tegen het besluit van 17 juni 2010 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek zorgvuldig geweest en is voldoende onderbouwing van het bestreden besluit gegeven.
4. Naar aanleiding van de ziekmelding per 19 oktober 2009 is appellant herbeoordeeld in het kader van de WAO. Bij besluit van 21 september 2010 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 16 november 2009 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij besluit van 17 januari 2011 (bestreden besluit 2) is het bezwaar tegen het besluit van 21 september 2010 ongegrond verklaard.
5. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 eveneens ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is afdoende gemotiveerd waarom appellant in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de hem voorgehouden functies en heeft het Uwv terecht de WAO-uitkering van appellant gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
6. Appellant kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen en heeft hetgeen hij reeds in de bezwaar- en beroepsprocedures naar voren heeft gebracht gehandhaafd. Met name zijn psychische klachten zijn volgens hem door het Uwv onderschat en beletten hem om de geduide functies te vervullen. Appellant heeft gesteld geen vertrouwen in het Uwv en de verzekeringsartsen te hebben en heeft de Raad verzocht een deskundige in te schakelen.
7. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
7.1. Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep bij de rechtbank en heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen.
Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de standpunten van het Uwv over de weigering van ziekengeld en de herziening van de WAO-uitkering van appellant. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
7.2. Voor zover appellant van mening is dat de besluitvorming door het Uwv niet zonder vooringenomenheid tot stand zou zijn gekomen, wordt overwogen dat appellant deze grond niet heeft onderbouwd, zodat deze beroepsgrond niet slaagt. Er is geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
7.3. Uit de overwegingen 7.1 en 7.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012.
(getekend) G.A.J. van den Hurk.
(getekend) Z. Karekezi
KR