ECLI:NL:CRVB:2012:BY2427
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en de relevantie van wachttijd onderbrekingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellant, die zich had gemeld wegens linkerelleboogklachten en rechterschouderklachten. Appellant had een uitkering ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), maar deze werd per 30 september 2010 beëindigd omdat het recht op uitkering eindigt na 104 weken ziekteverzuim. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat uit de gedingstukken niet bleek dat de wachttijd in de periode van 3 oktober 2008 tot 30 september 2010 op enig moment onderbroken was. Er was geen hersteldverklaring die betrekking had op een periode langer dan vier weken. De Raad concludeerde dat de vraag of appellant al dan niet op arbeidstherapeutische basis had gewerkt, irrelevant was voor de beëindiging van de ZW-uitkering. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van de wachttijd en de voorwaarden waaronder een ZW-uitkering kan worden beëindigd. De Raad heeft geen termen gezien om de proceskosten te vergoeden, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.