ECLI:NL:CRVB:2012:BY2427

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3697 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en de relevantie van wachttijd onderbrekingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellant, die zich had gemeld wegens linkerelleboogklachten en rechterschouderklachten. Appellant had een uitkering ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), maar deze werd per 30 september 2010 beëindigd omdat het recht op uitkering eindigt na 104 weken ziekteverzuim. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat uit de gedingstukken niet bleek dat de wachttijd in de periode van 3 oktober 2008 tot 30 september 2010 op enig moment onderbroken was. Er was geen hersteldverklaring die betrekking had op een periode langer dan vier weken. De Raad concludeerde dat de vraag of appellant al dan niet op arbeidstherapeutische basis had gewerkt, irrelevant was voor de beëindiging van de ZW-uitkering. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van de wachttijd en de voorwaarden waaronder een ZW-uitkering kan worden beëindigd. De Raad heeft geen termen gezien om de proceskosten te vergoeden, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

11/3697 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 mei 2011, 10/3781 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2012. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
OVERWEGINGEN
1.1. Het Uwv heeft aan appellant wegens linkerelleboogklachten een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25 %. Daarnaast was appellant werkzaam als monteur bij [werkgever], toen hij zich voor dit werk per 3 oktober 2008 toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld met rechterschouderklachten. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 17 november 2008 met ingang van 3 oktober 2008 aan appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 30 september 2010 heeft het Uwv deze uitkering per dezelfde datum beëindigd, omdat het recht hierop eindigt na 104 weken ziekteverzuim.
1.2. Bij besluit van 12 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 september 2010 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort weergegeven - overwogen dat uit de gedingstukken blijkt dat appellant zowel voor de operatie op 3 juni 2009 als daarna op arbeidstherapeutische basis heeft gewerkt en daarnaast ziekengeld heeft ontvangen. Uit de gedingstukken zijn volgens de rechtbank tevens geen relevante wachttijdonderbrekingen voor 7 juni 2010 en na 28 juni 2010 af te leiden.
3. In hoger beroep voert appellant aan dat hij kort na zijn uitvallen toch weer gedurende bijna een half jaar is gaan werken in afwachting van zijn operatie. Dit werk heeft appellant absoluut niet als arbeidstherapeutisch ervaren. Dat de werkgever stelt dat het arbeidstherapeutisch werk betrof waarvan de arbeidsprestatie niets voorstelde, mag niet in het nadeel van appellant worden uitgelegd.
4.1. De Raad oordeelt als volgt.
4.2. Hetgeen in hoger beroep van de zijde van appellant is aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat het Uwv, gelet op het bepaalde in artikel 29, vijfde lid, van de ZW, zijn recht op ziekengeld niet per 30 september 2010 had moeten beëindigen. Daarbij is van belang dat op grond van de gedingstukken niet is gebleken dat de wachttijd in de periode van
3 oktober 2008 tot 30 september 2010 op enigerlei moment onderbroken is geweest, nu vastgesteld kan worden dat geen sprake is geweest van een hersteldverklaring die ziet op een periode langer dan vier weken. Ten slotte wordt nog opgemerkt dat, mede gelet op het rapport van 26 januari 2011 van bezwaarverzekeringsarts E.J.M. van Paridon, de vraag of appellant al of niet op arbeidstherapeutisch basis zou hebben gewerkt, relevantie mist. Op de ontvangen
ZW-uitkering is immers in bepaalde periodes slechts inkomen in mindering gebracht, hetgeen niet heeft geleid tot een beëindiging van het recht op een ZW-uitkering.
5. Hetgeen onder 4.2 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D. Heeremans