ECLI:NL:CRVB:2012:BY2424

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1515 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante na beoordeling door bezwaarverzekeringsarts

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om haar recht op ziekengeld met ingang van 19 februari 2010 te beëindigen. Appellante, die een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had zich ziek gemeld vanwege rug- en vermoeidheidsklachten na haar werk als medewerkster testpanel. De verzekeringsarts B.E.M. Bolhaar concludeerde dat appellante geschikt was voor haar laatst verrichte werk, wat leidde tot de beëindiging van haar ziekengeld. Appellante betwistte de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en voerde aan dat haar klachten niet goed waren beoordeeld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende informatie had om de medische geschiktheid van appellante te beoordelen. De Raad oordeelde dat het Uwv een juiste maatstaf had gehanteerd en dat er geen (toegenomen) beperkingen waren vastgesteld die de geschiktheid van appellante voor haar werk in de weg stonden. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de argumenten van appellante niet voldoende onderbouwd waren met medische informatie.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep van appellante ongegrond was verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de proceskosten te vergoeden, aangezien er geen termen aanwezig waren om dit te rechtvaardigen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 7 november 2012.

Uitspraak

11/1515 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2011, 10/2109 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 november 2012
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2012. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontvangt een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Daarnaast heeft zij vanaf 7 januari 2008 gewerkt als medewerkster testpanel voor tien tot twaalf uur in de week via een uitzendbureau. Appellante heeft zich per 14 december 2009 voor dit werk ziek gemeld wegens rug- en vermoeidheidsklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft zij ziekengeld ontvangen. Op 12 februari 2010 heeft appellante het spreekuur bezocht van verzekeringsarts
B.E.M. Bolhaar. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat appellante met ingang van 19 februari 2010 geschikt wordt geacht voor haar laatst verrichte werk van medewerkster testpanel. Bij besluit van 19 februari 2010 heeft het Uwv dienovereenkomstig het recht op ziekengeld met ingang van dezelfde datum beëindigd.
1.2. Na een herbeoordeling door bezwaarverzekeringsarts O.C. van Oostrum heeft het Uwv bij besluit van 23 maart 2010 (betreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 februari 2010 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep voert appellante aan dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen niet zorgvuldig is geweest nu zij geen informatie hebben opgevraagd bij haar behandelaren. Daarnaast is door de huisarts een slijmbeursontsteking geconstateerd waarvoor appellante medicatie gebruikt. Ten slotte stelt appellante dat haar laatst verrichte werk moet worden aangemerkt als hoog frequent, waartoe zij wegens haar klachten niet in staat is.
4.1. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.2. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak moet onder “zijn arbeid” worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In dit verband is van belang dat, zoals blijkt uit het rapport van 13 maart 2010, appellante aan de bezwaarverzekeringsarts te kennen heeft gegeven dat haar werk bestond uit het volscheppen van driehonderd bakjes met chips en nootjes. De bakjes waren gemerkt en stonden in volgorde. Vervolgens moest zij deze bakjes vanaf een dienblad uitdelen, waarbij moest worden gereikt, hetgeen voor haar moeilijk was. Bezwaararbeidsdeskundige R. Stroband heeft een werkplekonderzoek verricht en zijn bevindingen vastgelegd in het rapport van 9 juni 2011. Nu de beschrijving in dit rapport in essentie niet afwijkt van de door appellante eerder gegeven beschrijving, kan aan de eerst ter zitting overgelegde aanvullende beschrijving van appellante niet het belang worden gehecht, dat appellante daaraan toegekend wil zien. Vorenstaande houdt in dat de bezwaarverzekeringsarts bij de beoordeling van de medische geschiktheid van appellante een voldoende duidelijk beeld heeft gehad van de aard en de zwaarte van de werkzaamheden van appellante in haar laatst verrichte werk. Het Uwv heeft bij de onderhavige beoordeling dan ook een juiste maatstaf arbeid gehanteerd.
4.3. Er bestaat voorts geen aanleiding het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen voor onzorgvuldig te houden. Daarbij is van belang dat verzekeringsarts Bolhaar appellante op het spreekuur lichamelijk en psychisch heeft onderzocht en daarbij op de hoogte was van de al langer bestaande vermoeidheidsklachten die het gevolg zouden kunnen zijn van de chemotherapie die appellante volgde vanwege een mammacarcinoom in 2000. Ook was de verzekeringsarts op de hoogte van het feit dat appellante onder behandeling was bij een chiropractor. Hij heeft op grond van vorenstaande gegevens bij appellante geen (toegenomen) beperkingen kunnen constateren waardoor zij niet haar werk zou kunnen verrichten.
4.4. Vervolgens heeft bezwaarverzekeringsarts Van Oostrum het dossier bestudeerd en appellante op het spreekuur van 12 maart 2010 onderzocht. Bij de beoordeling heeft de bezwaarverzekeringsarts ook de informatie van 28 maart 2001 van de revalidatiearts J.H.M. Dekker betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft in het rapport van 13 maart 2010 vermeld dat in het eigen werk geen sprake is van een hoge belasting. Gelet op de hoofdpijn- en fibromyalgieklachten moet zij dan ook haar werk als medewerkster testpanel kunnen verrichten. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat de urenomvang in haar werk van twee en een half tot vier uur per dag voldoende ruimte biedt voor recuperatie en dat het advies bij fibromyalgie is om in beweging te blijven, waarbij beweging en pijn niet tot schade van de gezondheid leiden.
4.5. De in hoger beroep aangevoerde - niet met medische informatie onderbouwde - gronden leiden niet tot het oordeel dat het inzichtelijke en overtuigende standpunt van de bezwaarverzekeringsarts onjuist zou zijn. Hierbij wordt opgemerkt dat uit de voorhanden medische informatie van de behandelend sector niet het beeld rijst van een onderbouwd, van de verzekeringsartsen afwijkend, medisch standpunt. Nu appellante noch in beroep noch in hoger beroep medische stukken heeft overgelegd die blijk geven van een dergelijk standpunt, kon de bezwaarverzekeringsarts varen op zijn eigen oordeel. De vaststelling van een slijmbeursontsteking van de linkerschouder eind februari/begin maart 2011 ziet op een periode ver na de datum hier in geding, te weten 19 februari 2010. Met de bezwaarverzekeringsarts kan dan ook worden vastgesteld dat deze klachten niet van invloed kunnen zijn op de onderhavige beoordeling. Uit het vorenstaande volgt dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld van appellante met ingang van 19 februari 2010 heeft beëindigd.
5. Hetgeen onder 4.2 tot en 4.5 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D. Heeremans