ECLI:NL:CRVB:2012:BY2404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6123 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO). Appellant heeft zich per 3 oktober 2008 gemeld met toegenomen klachten aan zijn rechterschouder, terwijl hij al een uitkering ontving voor linkerelleboogklachten. Het Uwv heeft na een medische en arbeidskundige beoordeling op 17 november 2010 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 15 tot 25%. Appellant is het niet eens met deze vaststelling en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft appellant lichamelijk en psychisch onderzocht en rekening gehouden met zijn medische geschiedenis, waaronder eerdere behandelingen en een MRI-scan. De beperkingen van appellant zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische beperkingen niet juist zijn vastgesteld en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn pijnklachten. De Raad concludeert echter dat er geen aanleiding is om de conclusies van de verzekeringsartsen te betwijfelen. De arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt eveneens bevestigd, waarbij de Raad oordeelt dat appellant in staat is om de geduide functies te vervullen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 7 november 2012.

Uitspraak

11/6123 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 september 2011, 11/647 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 7 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2012. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontvangt in verband met linkerelleboogklachten een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant heeft zich per 3 oktober 2008 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld met rechterschouderklachten. Na een medische en arbeidskundige beoordeling heeft het Uwv bij besluit van 17 november 2010 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 oktober 2010 ongewijzigd vastgesteld op 15 tot 25%.
1.2. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 november 2010, na een herbeoordeling door bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen, bij besluit van 9 februari 2011 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep voert appellant aan dat ten aanzien van hem onjuiste - niet ver genoeg gaande - medische beperkingen zijn gesteld. Er is onvoldoende rekening gehouden met de pijnklachten aan zijn schouders. Van hem kan niet verlangd worden dat hij zijn schouders extra gaat belasten waardoor het “knakken” overbodig wordt opgeroepen. Vanwege de pijnklachten slaapt appellant slecht en hij heeft daardoor een energetisch probleem. De door de arbeidsdeskundige geduide functies zijn voor hem dan ook niet passend te achten.
4.1. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.2. Er bestaat geen aanleiding het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voor onzorgvuldig te houden dan wel de uitkomst daarvan onjuist te achten. Daarbij is van belang dat verzekeringsarts P.M. Jacobs appellant op het spreekuur van 18 oktober 2010 lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. Hierbij was hij op de hoogte van het feit dat appellant onder behandeling stond van de orthopedisch chirurg (die een impingement beeld vaststelde), en de fysiotherapeut en dat een MRI-scan van april 2010 geen afwijkingen aan de rechterschouder meer te zien gaf. De verzekeringsarts is op grond van het vorenstaande tot de conclusie gekomen dat appellant wegens schouderklachten beperkt is te beschouwen op het gebied van de fysieke omgevingseisen, statische houdingen en het dynamisch handelen. Hieruit volgt volgens de verzekeringsarts dat appellant is aangewezen op schoudersparende arbeid, waarbij het verplaatsen van zware lasten vermeden dient te worden. De hieruit voortvloeiende beperkingen zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 oktober 2010.
4.3. Vervolgens heeft bezwaarverzekeringsarts Heeskens-Reijnen het dossier bestudeerd en appellant op de hoorzitting van 3 februari 2011 gezien. Zij heeft de conclusie van de verzekeringsarts onderschreven en daarbij te kennen gegeven dat adequaat rekening is gehouden met de ingeperkte schouderfunctie van appellant en de status na ingrepen beiderzijds evenals met de status na epicondylitis in het verleden. Appellant moet volgens de bezwaarverzekeringsarts in staat worden geacht normaal te tillen, gelet op de geringe frequentie en gelet op het feit dat er geen dusdanige afwijkingen aan de schouders zijn dat daardoor gezondheidsschade kan ontstaan. Frequent zware lasten tillen is wel beperkt evenals boven schouderhoogte actief zijn. Wel is bij appellant sprake van een soort bewegingsangst omdat hij het knakken vreest en wil vermijden, echter de fysiotherapeut heeft te kennen gegeven dat appellant door de pijn heen moet bewegen.
4.4. De in hoger beroep aangevoerde gronden kunnen niet leiden tot het oordeel dat het inzichtelijk en overtuigend gemotiveerde standpunt van de (bezwaar)verzekeringsarts onjuist zou zijn. Daarbij wordt opgemerkt dat noch in bezwaar, noch in beroep, noch in hoger beroep door appellant enige medische informatie is overgelegd, die het standpunt van appellant dat zijn medische beperkingen niet juist door de verzekeringsartsen zijn vastgesteld, kan onderbouwen.
4.5. Voorts bestaat geen aanleiding de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten. De schatting is gebaseerd op de functies magazijn- expeditiemedewerker (SBC-code 111220), chauffeur heftruck/intern transport (SBC-code 111270) en bezorger kranten/tijdschriften/wasgoed (SBC-code 111230). Uitgaande van de juistheid van de FML van 18 oktober 2010 wordt appellant in staat geacht deze functies te vervullen. Hierbij wordt voorts van belang geacht dat betreffende de in de functies voorkomende signaleringen, arbeidsdeskundige A.M. Goedhart in zijn rapport van 16 november 2010 overtuigend heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van appellant door de belasting in de functies niet wordt overschreden.
5. Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D. Heeremans
KR