ECLI:NL:CRVB:2012:BY2404
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO). Appellant heeft zich per 3 oktober 2008 gemeld met toegenomen klachten aan zijn rechterschouder, terwijl hij al een uitkering ontving voor linkerelleboogklachten. Het Uwv heeft na een medische en arbeidskundige beoordeling op 17 november 2010 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 15 tot 25%. Appellant is het niet eens met deze vaststelling en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft appellant lichamelijk en psychisch onderzocht en rekening gehouden met zijn medische geschiedenis, waaronder eerdere behandelingen en een MRI-scan. De beperkingen van appellant zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische beperkingen niet juist zijn vastgesteld en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn pijnklachten. De Raad concludeert echter dat er geen aanleiding is om de conclusies van de verzekeringsartsen te betwijfelen. De arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt eveneens bevestigd, waarbij de Raad oordeelt dat appellant in staat is om de geduide functies te vervullen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 7 november 2012.