ECLI:NL:CRVB:2012:BY2401

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3998 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na zwangerschap

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de weigering van een ZW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als administratief medewerkster werkte, heeft zich ziek gemeld na haar bevalling op 11 januari 2010. Het Uwv heeft na medisch onderzoek geconcludeerd dat appellante per 7 april 2010 niet ongeschikt was voor haar werk. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een heroverweging van het besluit. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Appellante is van mening dat het bestreden besluit een nieuw primair besluit is en dat haar klachten, waaronder bekkeninstabiliteit, veroorzaakt zijn door haar zwangerschap.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante beoordeeld en is van oordeel dat de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft aangemerkt als een besluit op bezwaar. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat het Uwv voldoende zorgvuldig heeft getoetst aan de juiste maatgevende arbeid. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe informatie overgelegd die de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts zou ondermijnen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante terecht in staat is geacht haar arbeid te verrichten. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/3998 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 mei 2011, 10/4695 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 7 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. van Diepen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Diepen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerkster bij een groothandel in groenten en fruit voor 40 uur per week. Na het einde van haar contract heeft zij vanaf 12 oktober 2009 een uitkering ontvangen ingevolge de Werkloosheidswet en vanaf 16 december 2009 een uitkering ingevolge de Wet arbeid en zorg (Wazo). Op 11 januari 2010 is appellante bevallen van een zoon. In aansluiting op haar Wazo-uitkering heeft appellante zich per 7 april 2010 ziek gemeld in verband met rug- en beenklachten.
1.2. Appellante is op 28 juni 2010 door verzekeringsarts C. Westerbeek gezien op haar spreekuur. De verzekeringsarts heeft op basis van eigen onderzoek en bij de huisarts ingewonnen inlichtingen geconcludeerd dat appellante per 7 april 2010 niet ongeschikt is voor haar werk in verband met beperkingen die een rechtstreeks gevolg zijn van een medisch objectiveerbare ziekte en/of gebrek en dat per 7 april 2010 geen sprake is van ongeschiktheid die haar oorzaak vindt in zwangerschap en/of bevalling. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 28 juni 2010 aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 7 april 2010 geen recht heeft op ziekengeld.
1.3. Appellante heeft tegen het besluit van 28 juni 2010 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante, onder verwijzing naar een rapportage van bezwaarverzekeringsarts R.M.J. Janssens van 6 oktober 2010, gegrond verklaard. Het Uwv heeft het besluit van 28 juni 2010 ingetrokken. Daarvoor in de plaats heeft het Uwv besloten appellante per 7 april 2010 aan te merken als ongeschikt tot het verrichten van haar arbeid als gevolg van zwangerschap of bevalling en haar per 23 september 2010 weer geschikt te achten voor haar werk als administratief medewerkster.
1.4. Hangende de procedure in beroep heeft het Uwv nader onderzoek gedaan naar het laatste werk van appellante en haar geschiktheid voor dat werk. Dat heeft geresulteerd in rapportages van bezwaararbeidsdeskundige A.W. van Mastrigt van 14 januari 2011 en bezwaarverzekeringsarts Janssens van 24 januari 2011.
2. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat het bestreden besluit dient te worden aangemerkt als een nieuw primair besluit. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 28 maart 2006, LJN AV7791, heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit het resultaat is van een heroverweging van het primaire besluit van 28 juni 2010 en dient te worden aangemerkt als een besluit op bezwaar. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd omdat het Uwv pas in beroep heeft getoetst aan de juiste maatgevende arbeid. De rechtbank heeft aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten omdat de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige in beroep alsnog aan de juiste maatgevende arbeid hebben getoetst. Appellante heeft niet betwist dat zij het merendeel van haar werk, waaronder kassawerkzaamheden, zittend kon uitvoeren. Het onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank voldoende zorgvuldig geweest en kan de getrokken conclusie dragen. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen medische redenen aanwezig geacht waarom appellante haar arbeid op de datum in geding niet zou kunnen verrichten. Appellante heeft geen informatie overgelegd waaruit zou moeten volgen dat de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts onjuist is. Appellante heeft haar standpunt dat zij om medische redenen niet mag traplopen niet onderbouwd met medische stukken. Het Uwv heeft appellante naar het oordeel van de rechtbank terecht met ingang van 23 september 2010 in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid.
3. Het hoger beroep van appellante richt zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit door de rechtbank. Zij herhaalt daarbij het ook in de beroepsfase naar voren gebrachte standpunt dat het bestreden besluit geen besluit op bezwaar is, maar een nieuw primair besluit. De rechtbank stelt voorts in de visie van appellante ten onrechte dat in beroep getoetst is aan de juiste maatgevende arbeid. Appellante heeft sinds haar zwangerschap en/of bevalling last van bekkeninstabiliteit. Daar had zij voordien geen last van. Hetzelfde geldt voor haar been- en voetklachten als gevolg van het gebrekkig functioneren van haar lymfestelsel. Nu appellante voor haar zwangerschap en/of bevalling geen last had van voornoemde klachten en daarna wel moeten deze wel veroorzaakt zijn door haar zwangerschap en/of bevalling. Ter zitting heeft appellante aan het voorgaand toegevoegd dat zij inmiddels bij diverse specialisten is geweest, maar dat nog altijd geen duidelijke oorzaak is gevonden voor haar klachten.
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is deels een herhaling van hetgeen zij reeds in beroep naar voren heeft gebracht. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank het bestreden besluit terecht aangemerkt als een besluit op bezwaar en niet als een primair besluit, nu het bestreden besluit het resultaat is van een heroverweging van het primaire besluit van 28 juni 2010. Dat het Uwv in bezwaar is gekomen tot een andere motivering en een latere datum met ingang waarvan de uitkering is ingetrokken maakt dit niet anders. Naar appellante ter zitting heeft bevestigd heeft de bezwaararbeidsdeskundige in de rapportage van 14 januari 2011 een juiste beschrijving gegeven van haar werk. De Raad stelt vast dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 24 januari 2011 deze beschrijving van het werk als uitgangspunt genomen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het Uwv in beroep heeft getoetst aan de juiste maatgevende arbeid. De Raad is voorts met de rechtbank van oordeel dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. Appellante heeft ook in hoger beroep geen informatie overgelegd waaruit zou moeten volgen dat de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts onjuist is. Ook naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv appellante terecht met ingang van 23 september 2010 in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als administratief medewerkster. Gelet hierop behoeven de argumenten van appellante die zien op de relatie tussen haar klachten en de zwangerschap en/of bevalling geen bespreking.
4.2. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover deze is aangevochten.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D. Heeremans
KR