10/3213 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 26 april 2010, 10/1073 en 10/1074 (aangevallen uitspraak)
Het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (appellant)
Datum uitspraak: 6 november 2012
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. P.E. Stam, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2012. Voor appellant is mr. J.P. Homan verschenen. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Stam. Als getuige is verschenen [naam getuige], wonende te Zaandam.
1. De Raad gaat uit van de feiten en omstandigheden vermeld in de rechtsoverwegingen 2.2 en 2.3 van de aangevallen uitspraak. Hij maakt deze tot de zijne.
2. Bij besluit van 3 november 2009 heeft appellant de bijstand van betrokkene ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met ingang van 3 november 2009 beëindigd op de grond dat hij een gezamenlijke huishouding voert met [naam getuige].
3. Appellant heeft het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 3 november 2009 bij beslissing op bezwaar van 12 februari 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
4. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft met bepalingen over proceskosten en griffierecht, voor zover thans nog van belang, het beroep tegen het bestreden besluit in de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het primaire besluit van 3 november 2009 herroepen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat betrokkene en [naam getuige] weliswaar vanaf oktober 2008 onafgebroken gezamenlijk hoofdverblijf hebben gehouden in de woning van betrokkene, maar dat zij geen blijk hebben gegeven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins, zodat niet is voldaan aan het tweede criterium voor een gezamenlijke huishouding, te weten dat van de wederzijdse zorg. Voor de overwegingen die de voorzieningenrechter daartoe hebben geleid wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
5. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, daartoe stellende dat de door het college vastgestelde feiten wel voldoende zijn om wederzijdse zorg aan te nemen en dat die feiten door de voorzieningenrechter van de rechtbank onjuist zijn gewaardeerd.
6. Betrokkene heeft zich in hoger beroep geheel achter de aangevallen uitspraak geschaard.
7. De Raad is van oordeel dat de door het college vastgestelde feiten onvoldoende zijn om wederzijdse zorg te kunnen aannemen. Hij onderschrijft de waardering van die feiten door de voorzieningenrechter van de rechtbank en de daarvoor gegeven motivering. Hij maakt deze tot de zijne. Hij tekent daarbij aan dat appellant in hoger beroep geen enkel nieuw gezichtspunt naar voren heeft gebracht.
8. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
9. De Raad veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene. Deze worden begroot op € 874,-- voor rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 874,--;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 448,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.M. van Male en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2012.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.