ECLI:NL:CRVB:2012:BY2372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3737 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van loonkostensubsidie en geschil over arbeidsmedische keuring

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van een loonkostensubsidie voor appellant, die sinds 1999 werkzaam was in een ID-baan. De appellant, die in hoger beroep ging, stelde dat er een discrepantie bestond tussen de aangevallen uitspraak en een eerdere uitspraak van de rechtbank van 15 juni 2007. In die eerdere uitspraak werd geoordeeld dat een arbeidsmedische keuring noodzakelijk was om de mogelijkheden van appellant voor reguliere arbeid vast te stellen. De rechtbank had destijds bepaald dat de loonkostensubsidie niet beëindigd mocht worden zonder het uitvoeren van dit onderzoek.

De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak voldoende heeft gemotiveerd waarom het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam de loonkostensubsidie mocht beëindigen. De Raad stelde vast dat de appellant nooit expliciet had aangegeven dat hij door gezondheidsklachten of medische beperkingen niet in reguliere arbeid kon werken, wat niet in lijn was met het feit dat hij al geruime tijd voor 75% reguliere arbeid verrichtte. De Raad concludeerde dat het college voldoende steun had geboden aan de appellant bij het vinden van een reguliere baan en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet langer als bindend kon worden beschouwd.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.M. van Male en P.W. van Straalen als leden, in aanwezigheid van griffier R. Scheffer. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 6 november 2012.

Uitspraak

10/3737 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2010, 09/4021 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak 6 november 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2012. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Çevik en J.M. Buitendijk.
OVERWEGINGEN
1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn eerder tussen partijen gewezen uitspraak van 12 mei 2009, LJN BI5092, en de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellant was sinds september 1999 voor 9 uur per week in een zogeheten ID-baan werkzaam bij de Stichting Werkgeversinstituut Sociaal Cultureel Werk. In zijn in 1.1 vermelde uitspraak heeft de Raad er op gewezen dat een dergelijke dienstbetrekking geldt als een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand.
1.3. Bij besluit van 18 augustus 2009 heeft het college aan appellant bericht dat deze voorziening per 1 september 2009 wordt beëindigd, omdat deze niet langer als doelmatig kan worden beschouwd.
1.4. Bij het op 30 oktober 2009 verzonden besluit (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 18 augustus 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te noemen grond tegen deze uitspraak gekeerd
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de van toepassing zijnde bepalingen verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep, zoals ter zitting van de Raad nader toegelicht, als belangrijkste beroepsgrond naar voren gebracht dat sprake is van een discrepantie tussen de aangevallen uitspraak en de eerdere uitspraak van de rechtbank van 15 juni 2007 (06/4171). In laatstgenoemde uitspraak is geoordeeld dat een arbeidsmedische keuring vereist is voor het bepalen van de mogelijkheden van appellant om in een reguliere baan werkzaam te zijn. Dit zou volgens de rechtbank blijken uit het door Valkenbosch Consultancy op 3 november 2005 opgestelde “Advies uitstroommogelijkheden ID-baan”. Volgens appellant heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak onvoldoende beargumenteerd waarom het college dit advies op het punt van een arbeidsmedische keuring niet heeft gevolgd.
4.2. De rechtbank heeft daarover het volgende overwogen, waarbij appellant is aangeduid als eiser en het college als verweerder:
“De rechtbank overweegt daartoe dat eiser in 1998 is begonnen met een traject gericht op het verkrijgen van een reguliere baan. Uiteindelijk heeft verweerder tot 1 september 2009 voor negen uur per week loonkostensubsidie verstrekt aan de (voormalig) werkgever van eiser. Gedurende het hele traject is eiser in staat gesteld om werkervaring op te doen en in de laatste periode mocht hij 40% van zijn werktijd besteden aan re-integratiewerkzaamheden. Daarnaast heeft verweerder eiser diverse vormen van ondersteuning aangeboden om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten, zoals sollicitatietraining en jobhunting.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser voldoende steun heeft geboden bij het vinden van een reguliere baan. De rechtbank neemt thans afstand van haar oordeel uit 2007 dat verweerder niet eerder dan na uitvoering van het advies in het assessmentrapport, om nader onderzoek te doen naar de medische toestand van eiser, over zou kunnen gaan tot beëindiging van de loonkostensubsidie. De rechtbank wijst er daarbij op dat het rapport, dat blijkens de conclusie eiser uitstroomgeschikt acht daarnaast slechts een advies bevat. Tegen het licht van die conclusie staat het verweerder vrij dit advies al dan niet (geheel) op te volgen. Van een absolute voorwaarde, zoals eiser meent, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank overweegt in dit verband nog dat eiser nimmer expliciet heeft gesteld dat hij als gevolg van gezondheidsklachten of medische beperkingen niet in reguliere arbeid zou kunnen werken. Dat valt ook niet te rijmen met het feit dat hij alweer geruime tijd voor 75% reguliere arbeid verricht.”
4.3. In deze overwegingen heeft de rechtbank helder en overtuigend gemotiveerd waarom zij tot een ander oordeel is gekomen dan in 2007.
4.4. Voor zover appellant tevens heeft aangevoerd dat de procedure niet zorgvuldig zou zijn verlopen, gaat de Raad daaraan voorbij. Appellant geeft niet aan waarom het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen.
4.5. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.M. van Male en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2012.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R. Scheffer
HD