ECLI:NL:CRVB:2012:BY2273

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3729 WWB-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake intrekking bijstand op grond van onvoldoende motivering door het college

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 30 oktober 2012, wordt de intrekking van de bijstand van appellante, A. te B., door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam beoordeeld. Appellante ontving vanaf 3 november 2008 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een periodiek heronderzoek door de afdeling Handhaving van de gemeente Amsterdam, dat resulteerde in een rapport van 18 december 2009, heeft het college op 12 januari 2010 en later op 10 maart 2010 besloten de bijstand van appellante met ingang van 17 december 2009 in te trekken. Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat appellante inkomsten uit arbeid had ontvangen die hoger waren dan de voor haar geldende bijstandsnorm, en dat zij deze inkomsten niet had gemeld, in strijd met haar inlichtingenverplichting volgens artikel 17 van de WWB.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en betwistte dat er sprake was van oncontroleerbare inkomsten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert, omdat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellante in de te beoordelen periode inkomsten heeft genoten die hoger zijn dan de bijstandsnorm. De Raad concludeert dat het rapport van de afdeling Handhaving betrekking had op een periode voorafgaand aan de te beoordelen periode en dat de verklaring van appellante onvoldoende was om aan te nemen dat zij in de relevante periode hogere inkomsten had.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en draagt het college op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 10 maart 2010 te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

10/3729 WWB-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 juni 2010, 10/1373 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 30 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. C.M.E. Schreinemacher, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de zaak met nummer 11/4015 WWB, plaatsgevonden op 18 september 2012. Voor appellante is mr. drs. Schreinemacher verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.M. Diderich. In de gevoegde zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving vanaf 3 november 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. In het kader van een periodiek heronderzoek heeft de afdeling Handhaving van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (afdeling Handhaving) een onderzoek ingesteld naar de juistheid van de door appellante verstrekte gegevens en de door appellante genoten inkomsten. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 18 december 2009.
1.2. Naar aanleiding van dit rapport heeft het college bij besluit van 12 januari 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 maart 2010 (bestreden besluit), de bijstand van appellante met ingang van 17 december 2009 ingetrokken. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. Uit het rapport van de afdeling Handhaving van 18 december 2009 blijkt dat appellante inkomsten uit arbeid heeft ontvangen en dat daarnaast bedragen op de rekening van appellante zijn gestort, waarvan zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het om leningen gaat. Deze bedragen bij elkaar opgeteld leiden tot de conclusie dat het inkomen van appellante structureel hoger is dan de voor haar geldende bijstandsnorm. Nu appellante in strijd met de inlichtingenverplichting van artikel 17 van de WWB van deze inkomsten geen mededeling heeft gedaan aan het college en de inkomsten structureel hoger waren dan de voor haar geldende bijstandsnorm, is de bijstand terecht met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB met ingang van 17 december 2009 ingetrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en heeft hierbij bestreden dat sprake is van oncontroleerbare inkomsten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de hier van belang zijnde wettelijke bepalingen verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1. De te beoordelen periode loopt in dit geval van 17 december 2009, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 12 januari 2010, de datum van het intrekkingsbesluit.
4.2. Het bestreden besluit ontbeert een deugdelijke motivering, nu het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellante in de te beoordelen periode inkomsten heeft genoten die hoger zijn dan de voor haar geldende bijstandsnorm. Het rapport van de afdeling Handhaving van 18 december 2009, waarnaar in het bestreden besluit is verwezen, heeft betrekking op de periode voorafgaand aan de te beoordelen periode. De enkele verklaring van appellante ter zitting van de rechtbank op 7 juni 2010 dat zij ook na 17 december 2009 gelden heeft ontvangen van haar moeder en zij die gelden heeft gestort op haar rekening, is onvoldoende om aan te nemen dat appellante in de te beoordelen periode inkomsten heeft genoten die hoger zijn dan de voor haar geldende bijstandsnorm. Het college heeft daarnaar geen onderzoek verricht.
4.3. Uit 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
4.4. Aansluitend moet worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit niet in stand worden gelaten en bestaat geen grond om zelf in de zaak voorzien. De Raad ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het college op te dragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het college op om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 10 maart 2010 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en W.F. Claessens en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2012.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) J.M. Tason Avila