ECLI:NL:CRVB:2012:BY1998

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3470 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verwijtbaarheid van werkloosheid en proceskostenvergoeding in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De appellant, geboren in 1947, was werkzaam als bedrijfsleider bij drogisterij [werkgever 1] en heeft zijn dienstverband beëindigd om gebruik te maken van de VUT-regeling per 1 september 2008. Na de verkoop van de drogisterij aan [werkgever 2] heeft appellant een WW-uitkering aangevraagd, die door het Uwv werd geweigerd op basis van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van het Uwv niet-ontvankelijk en oordeelde dat appellant zelf had gekozen om ontslag te nemen.

In hoger beroep heeft de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De Raad concludeert dat er geen acute noodzaak was voor appellant om zijn dienstverband te beëindigen en dat het oordeel van de rechtbank in deze niet onbegrijpelijk was. De Raad onderschrijft dat appellant niet verwijtbaar werkloos is geworden, aangezien er geen bewijs was dat hij door zijn werkgevers onder druk was gezet om ontslag te nemen. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak voor zover het Uwv niet is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 1748,-, inclusief het griffierecht van € 153,-.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden waaronder een werknemer zijn dienstverband beëindigt en de gevolgen daarvan voor het recht op een WW-uitkering. De Raad heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de proceskostenveroordeling aan het Uwv opgelegd.

Uitspraak

11/3470 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 4 mei 2011, 10/2529 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 31 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2012. Appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen. Namens het Uwv is E.C. van der Meer verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, geboren [in] 1947, was vanaf 10 april 1995 tot en met 31 december 2007 in dienstverband werkzaam als bedrijfsleider voor drogisterij [werkgever 1] te [vestigingsplaats]. Per 31 december 2007 is de drogisterij verkocht aan drogisterij [werkgever 2]. Voorafgaand aan de verkoop had appellant reeds aan zijn toenmalige werkgever kenbaar gemaakt dat hij gebruik wilde maken van de VUT-regeling per 1 september 2008 en dat hij in verband daarmee per die datum ontslag zou nemen. Appellant is in dienst getreden bij [werkgever 2] en heeft overeenkomstig zijn eerdere beslissing zijn dienstverband beëindigd en gebruik gemaakt van de VUT-regeling per 1 september 2008. Op 2 juni 2010, vanwege het bereiken van de leeftijd van 63 jaar, is de VUT-uitkering beëindigd. Appellant heeft in verband daarmee een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 27 mei 2010 heeft Uwv de WW-uitkering geweigerd omdat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Naar aanleiding van dat bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 15 september 2010 het eerder ingenomen standpunt gewijzigd in die zin dat appellant op 2 juni 2010 werkloos is geworden en dat hij vanwege het niet voldoen aan de referte-eis geen recht heeft op een WW-uitkering.
2.1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 september 2010. Hangende het beroep heeft het Uwv het eerder ingenomen standpunt gewijzigd en is het besluit van 15 september 2010 ingetrokken en vervangen door een besluit van 22 februari 2011 (bestreden besluit). Het Uwv stelt zich thans op het standpunt dat appellant door zijn ontslagname per 1 september 2008 verwijtbaar werkloos is geworden. Een ontslagname kan volgens het Uwv alleen worden gerechtvaardigd indien er aan de voortzetting van het dienstverband dusdanige bezwaren waren verbonden dat de voortzetting redelijkerwijs niet van appellant kon worden gevergd. Het verkrijgen van een VUT-uitkering was niet een zodanig bezwaar. Om die reden is de WW-uitkering blijvend geheel geweigerd.
2.2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 15 september 2010 niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep dat ingevolge de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht geacht moest worden mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit, heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank was niet gebleken dat de overname van [werkgever 1] door [werkgever 2] heeft plaatsgevonden onder de voorwaarde dat appellant van de VUT-regeling gebruik zou maken. Niet was gebleken dat appellant zijn dienstverband niet zou kunnen voortzetten of dat sprake was van een acute noodzaak om het dienstverband te beëindigen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant er zelf voor gekozen om ontslag te nemen om van de VUT-regeling gebruik te kunnen maken. Voor een proceskostenveroordeling zag de rechtbank geen aanleiding.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat het bestreden besluit en het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk zijn. Volgens hem volgt uit het oordeel van de rechtbank dat hij wel een WW-uitkering zou hebben gekregen als hij gelijktijdig met [werkgever 1] zijn werkzaamheden zou hebben gestaakt. Voorts wijst appellant op enige, naar zijn mening, onduidelijkheden in de aangevallen uitspraak. Tenslotte stelt appellant dat de rechtbank ten onrechte het Uwv niet heeft veroordeeld tot een proceskostenvergoeding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het wettelijk kader wordt volstaan te verwijzen naar onderdeel 7 van de aangevallen uitspraak.
4.2. Niet langer is in geschil dat appellant op 1 september 2008 werkloos is geworden. De vraag is of die werkloosheid verwijtbaar is.
4.3. Zoals ter zitting - nogmaals - is toegelicht, heeft appellant in 2008 gebruik willen maken van de VUT-regeling omdat deze zou aflopen en appellant in een later stadium daarvan in het geheel geen gebruik meer kon maken. Appellant heeft zich reeds voor de overgang van [werkgever 1] naar [werkgever 2] georiënteerd op de mogelijkheden die de VUT-regeling hem bood. In verband met die overgang was het voor [werkgever 2] ongetwijfeld gunstig dat een oudere werknemer op korte termijn ontslag zou nemen, maar niet is gebleken dat appellant door [werkgever 1] of [werkgever 2] op enigerlei wijze is aangezet om ontslag te nemen teneinde die overgang mogelijk te maken. Van een acute noodzaak om het dienstverband te beëindigen is niet gebleken. Het oordeel van de rechtbank wordt dan ook onderschreven. Er is verder geen sprake van dat de aangevallen uitspraak ten aanzien van de verwijtbaarheid van de werkloosheid onduidelijk is.
4.4. Appellant stelt terecht dat de rechtbank het Uwv had dienen te veroordelen tot een vergoeding van de proceskosten. Het Uwv handhaafde het besluit van 15 september 2010 immers niet langer zodat appellant terecht beroep had ingesteld tegen dat besluit. Die proceskosten bedragen € 874,-. Eveneens had de rechtbank dienen te bepalen dat het Uwv het griffierecht van € 41,- zou vergoeden. De aangevallen uitspraak komt in zoverre voor een vernietiging in aanmerking.
4.5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep van € 874,-, in totaal derhalve € 1748,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het Uwv daarbij niet is veroordeeld in de proceskosten van appellant en niet is bepaald dat het Uwv appellant het griffierecht vergoedt;
-veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant van in totaal € 1748,-;
-bepaalt dat het Uwv appellant het griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) D.E.P.M. Bary
TM