ECLI:NL:CRVB:2012:BY1788

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/782 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering wegens meerinkomen en toepassing hardheidsclausule Wsf 2000

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft een vordering wegens meerinkomen die aan betrokkene was opgelegd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de Minister ten onrechte geen toepassing had gegeven aan de hardheidsclausule van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), gezien de bijzondere omstandigheden van betrokkene, waaronder een zware operatie en een geringe overschrijding van de bijverdiengrens. De Minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de bijverdiengrens met € 16,51 was overschreden en dat de totale vordering € 485,47 bedroeg. De Raad oordeelde dat de omstandigheden die de rechtbank in aanmerking had genomen, niet voldoende waren om de hardheidsclausule toe te passen. De Raad benadrukte dat de wetgever de bijverdiengrens had vastgesteld en dat zelfs kleine overschrijdingen tot een vordering kunnen leiden. De gezondheidssituatie van betrokkene, hoe ernstig ook, was niet voldoende om af te wijken van de wettelijke bepalingen.

De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene tegen het besluit van 4 juli 2011 ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.C. Bruning als voorzitter, en de leden J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

12/782 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 december 2011, 11/1158 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (appellant)
[A. te B.]
Datum uitspraak 26 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg. Betrokkene is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 4 juli 2011 - zoals in beroep gewijzigd - (bestreden besluit) heeft appellant, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 16 april 2011 betrokkene een vordering wegens meerinkomen op te leggen.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 16 april 2011 gegrond verklaard, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en bepaald dat het griffierecht door appellant aan betrokkene wordt vergoed.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat appellant terecht tot de opvatting is gekomen dat sprake is van meerinkomen en dat uit artikel 3.17 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) volgt dat een vordering wegens meerinkomen wordt opgelegd.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant in de bijzondere omstandigheden van dit geval aanleiding had moeten vinden de in artikel 11.5 van de Wsf 2000 opgenomen hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat betrokkene een zware operatie heeft ondergaan, de bijverdiengrens - naar in beroep is komen vast te staan - slechts met € 16,51 is overschreden en betrokkene - zij het iets te laat - haar studiefinanciering heeft beëindigd en zich er mitsdien rekenschap van heeft gegeven dat maatregelen dienden te worden genomen om de overschrijding te voorkomen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden geen aanleiding geven voor toepassing van de hardheidsclausule.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de bijverdiengrens met € 16,51 is overschreden, dat de totale vordering € 485,47 bedraagt en dat bij de verrekening van dit bedrag is uitgegaan.
Evenmin is in geschil dat de vordering in overeenstemming is met artikel 3.17 van de Wsf 2000.
4.3. In geschil is slechts het oordeel van de rechtbank als weergegeven in 2.3.
4.4. In artikel 11.5 van de Wsf 2000 is aan appellant de bevoegdheid verleend om deze wet in bepaalde gevallen buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Deze hardheidsclausule biedt niet de mogelijkheid om een uitzondering te maken op een in de Wsf 2000 opgenomen wettelijke bepaling, indien toepassing van deze wettelijke bepaling in het concrete geval in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever en de strekking van de wet.
4.5. Het is in overeenstemming met de wet en de bedoeling hiervan dat bij overschrijding van de bijverdiengrens een vordering wegens meerinkomen wordt opgelegd. De omstandigheid dat sprake is van een geringe overschrijding maakt dit niet anders nu de wetgever de hoogte van de bijverdiengrens heeft bepaald en heeft onderkend dat ook kleine overschrijdingen tot een vordering leiden.
4.6. De gezondheidssituatie van betrokkene - hoe ernstig deze ook was - leidt evenmin tot het oordeel dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 11.5 van de Wsf 2000. Betrokkene heeft op 9 augustus 2008 haar studiefinanciering per 1 augustus 2008 beëindigd. Op dat moment heeft betrokkene zich gerealiseerd dat zij een zodanig inkomen had dat maatregelen nodig waren om overschrijding van de bijverdiengrens te voorkomen. Voor zover betrokkene op dat moment als gevolg van de doorgemaakte ziekte geen volledig juist inzicht had in haar situatie kan niet uit het oog worden verloren dat betrokkene ook na 9 augustus 2008 de mogelijkheid heeft gehad te bezien of de door haar gemaakte keuze juist was. Tot 1 april 2009 had betrokkene de door haar gemaakte keuze kunnen wijzigen. Uit hetgeen betrokkene naar voren heeft gebracht is de Raad niet kunnen blijken dat de gezondheidssituatie van betrokkene dit voortdurend tot 1 april 2009 in de weg heeft gestaan.
5.1. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.3 tot en met 4.6 leiden de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden niet tot het oordeel dat appellant ten onrechte geen aanleiding heeft gezien tot toepassing van de hardheidsclausule. Het hoger beroep treft mitsdien doel en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het beroep dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, behalve de beslissing over griffierecht;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 juli 2011 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2012.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) D.E.P.M. Bary
KR