ECLI:NL:CRVB:2012:BY1525
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het recht op een WIA-uitkering na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellant, die als baliemedewerker in een videotheek werkte, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant werd op 7 april 2007 arbeidsongeschikt verklaard, maar het Uwv concludeerde op 26 februari 2009 dat hij aan het einde van de wachttijd, per 4 april 2009, niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank ’s-Gravenhage had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat de door appellant overgelegde medische informatie niet voldoende was om aan te tonen dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden had. De bezwaarverzekeringsarts had geconcludeerd dat appellant in staat was om de geduide functies te vervullen, ondanks zijn beperkingen. De Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant uitvoerig had besproken en terecht had geoordeeld dat deze niet slagen. De Raad bevestigde de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat er geen reden was om aan te nemen dat de geduide functies niet aan de voorwaarde van voorgestructureerdheid voldoen.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd, wat betekent dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 26 oktober 2012.