ECLI:NL:CRVB:2012:BY1525

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/6908 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het recht op een WIA-uitkering na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellant, die als baliemedewerker in een videotheek werkte, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant werd op 7 april 2007 arbeidsongeschikt verklaard, maar het Uwv concludeerde op 26 februari 2009 dat hij aan het einde van de wachttijd, per 4 april 2009, niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank ’s-Gravenhage had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat de door appellant overgelegde medische informatie niet voldoende was om aan te tonen dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden had. De bezwaarverzekeringsarts had geconcludeerd dat appellant in staat was om de geduide functies te vervullen, ondanks zijn beperkingen. De Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant uitvoerig had besproken en terecht had geoordeeld dat deze niet slagen. De Raad bevestigde de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat er geen reden was om aan te nemen dat de geduide functies niet aan de voorwaarde van voorgestructureerdheid voldoen.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd, wat betekent dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 26 oktober 2012.

Uitspraak

10/6908 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 november 2010, 09/5742 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Staal hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2012. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. W. de Rooy-Bal.
OVERWEGINGEN
1.1 Appellant is werkzaam geweest als baliemedewerker in een videotheek. Op 7 april 2007 is hij arbeidsongeschikt geworden. Bij besluit van 26 februari 2009 is hem meegedeeld dat hij aan het einde van de wachttijd, per 4 april 2009, geen WIA-uitkering kan krijgen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 1 april 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen ingediende bezwaar - met een gewijzigde motivering ten opzichte van een besluit op bezwaar van 8 juli 2009 - ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien het medische onderzoek onzorgvuldig te achten. Appellant is door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts onderzocht en er is informatie ingewonnen bij zijn behandelend psychiater. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts gereageerd op het door appellant overgelegde schrijven van PsyQ van 11 januari 2010 en op de e-mail van zijn moeder. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat geen sprake is van het ontbreken van duurzaam benutbare mogelijkheden. Uit de door appellant overgelegde informatie blijkt niet dat er geen benutbare mogelijkheden zouden zijn. De door appellant overgelegde stukken vormen ook geen onderbouwing voor de stelling dat zijn beperkingen in het sociaal en persoonlijk functioneren zijn onderschat. Ditzelfde geldt voor de door appellant gestelde beperkingen in verband met zijn huisstofmijtallergie, contactallergie voor gas uit spaanplaat, psoriasis en migraineaanvallen. Evenmin moet de door appellant gebruikte medicatie leiden tot het aannemen van meer beperkingen. Er is geen aanleiding om met betrekking tot de door appellant gewenste urenbeperking tot een andere conclusie te komen dan de bezwaarverzekeringsarts. Appellant moet met inachtneming van deze medische beperkingen in staat worden geacht de geduide functies te vervullen. De signaleringen zijn voldoende toegelicht en ook de beroepsgrond dat, gelet op “het totaalplaatje”, de functies niet geschikt zijn, treft geen doel.
3. In hoger beroep heeft appellant zich opnieuw op het standpunt gesteld dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij een psychologisch onderzoek van klinisch psycholoog M.H. de Groot van 16 februari 2009, een tussentijds bericht van psycholoog S.J.H. Maas van 30 juli 2009 en een rapport van medisch adviseur W.M. van der Boog van 10 maart 2011 overgelegd.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in grote lijnen een herhaling van hetgeen hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft die gronden uitvoerig en goed gemotiveerd besproken en met juistheid geoordeeld dat zij niet slagen.
4.3. Ook uit de door appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie kan niet worden afgeleid dat appellant geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft en evenmin dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) meer beperkingen moeten worden opgenomen. Het psychologisch onderzoek van 16 februari 2009 is een intelligentieonderzoek en de resultaten daarvan bevestigen het bestaan van een zeer lichte verstandelijke handicap. De informatie van Maas meldt dat appellant altijd belemmerd zal blijven in zijn functioneren en dat de mate waarin niet goed is te voorspellen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 27 juni 2012 gereageerd op het rapport van Van der Boog en aangegeven dat appellant zelfredzaam was in ADL-functies, contacten met moeder en vrienden onderhield, afspraken nakwam en vrijwilligerswerk deed. Voorts heeft hij aangegeven dat zeer aanzienlijke arbeidsbeperkingen zijn aangenomen. Er is geen aanleiding deze conclusie van de bezwaarverzekeringsarts onjuist te achten. Met name op de items 1.9 en 2.12 zijn diverse beperkingen opgenomen.
4.4. Met betrekking tot hetgeen Van der Boog heeft gesteld omtrent de eis dat het werk voor appellant volledig voorgestructureerd moet zijn en daaraan slechts in uitzonderlijke gevallen wordt voldaan wordt verwezen naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 2 juli 2012. De bezwaararbeidsdeskundige heeft daarin uiteengezet hoe deze eis moet worden gelezen tegen de achtergrond van de overige in de FML opgenomen beperkingen. In de FML is voorts als toelichting opgenomen dat het werk tot op zekere hoogte gestructureerd dient te zijn (circa niveau 3: kan functie voor beperkt deel zelf invullen). Er is geen reden om aan te nemen dat de geduide functies niet aan die voorwaarde voldoen.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2012.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) D.E.P.M. Bary