ECLI:NL:CRVB:2012:BY0950
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en medische geschiktheid van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die geen recht op een WIA-uitkering kon verkrijgen. Appellant, die als magazijnmedewerker werkte, was op 29 juli 2008 uitgevallen door diverse lichamelijke klachten, die later verergerd werden door psychische klachten. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat er geen medische redenen waren om af te wijken van het primaire oordeel, en het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond.
De rechtbank Amsterdam had de eerdere uitspraak van het Uwv bevestigd, waarop appellant in hoger beroep ging. Hij betwistte de medische beoordeling en stelde dat zijn beperkingen niet correct waren ingeschat. De Raad heeft de argumenten van appellant zorgvuldig overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de bezwaarverzekeringsarts de relevante medische informatie, inclusief rapporten van behandelend artsen, adequaat had meegewogen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er op de datum in geding sprake was van verdergaande beperkingen dan in de FML waren opgenomen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de eerdere uitspraak wordt bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.