ECLI:NL:CRVB:2012:BY0950

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-5402 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en medische geschiktheid van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die geen recht op een WIA-uitkering kon verkrijgen. Appellant, die als magazijnmedewerker werkte, was op 29 juli 2008 uitgevallen door diverse lichamelijke klachten, die later verergerd werden door psychische klachten. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat er geen medische redenen waren om af te wijken van het primaire oordeel, en het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond.

De rechtbank Amsterdam had de eerdere uitspraak van het Uwv bevestigd, waarop appellant in hoger beroep ging. Hij betwistte de medische beoordeling en stelde dat zijn beperkingen niet correct waren ingeschat. De Raad heeft de argumenten van appellant zorgvuldig overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de bezwaarverzekeringsarts de relevante medische informatie, inclusief rapporten van behandelend artsen, adequaat had meegewogen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er op de datum in geding sprake was van verdergaande beperkingen dan in de FML waren opgenomen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de eerdere uitspraak wordt bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

11/5402 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2011, 11/355 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. dr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak met reg.nr. 11/4295 ZW, plaatsgevonden op 5 september 2012. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman. Na de zitting is de afdoening van de zaken gesplitst.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als magazijnmedewerker, is op 29 juli 2008 uitgevallen wegens diverse lichamelijke klachten. Nadien hebben zich ook psychische klachten ontwikkeld.
1.2. In het kader van de beoordeling van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant op 9 juni 2010 onderzocht door een verzekeringsarts, die heeft vastgesteld dat bij appellant sprake is van een somatoforme pijnstoornis. In lichamelijke zin dient de fysieke belasting te worden beperkt en in psychische zin dienen stresserende omstandigheden te worden vermeden alsmede het werken onder gevaar opleverende omstandigheden. Deze beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 juni 2010. Hiervan uitgaande heeft een arbeidsdeskundige met gebruikmaking van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) drie functies en een aantal reservefuncties geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op minder dan 35%.
Het Uwv heeft bij besluit van 29 juli 2010 aan appellant meegedeeld dat hij geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA, onder de overweging dat hij op 27 juli 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3. In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts op basis van dossierstudie, het bijwonen van de hoorzitting en verkregen informatie van de behandelend sector geconcludeerd dat er geen medische redenen zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. Bij besluit van 8 december 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 29 juli 2010 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3. Appellant kan zich met de uitspraak van de rechtbank niet verenigen. De rechtbank is ten onrechte van oordeel dat uit het onderzoek van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel te kunnen komen omtrent de voor hem geldende beperkingen. Voorts is de rechtbank ten onrechte van oordeel dat zijn medische beperkingen niet zijn onderschat en ziet de rechtbank ten onrechte geen reden om een nader onderzoek te laten verrichten. Volgens appellant - kort samengevat - heeft de bezwaarverzekeringsarts de diagnose hemiplegie niet bij zijn oordeel betrokken en hiermee zijn ziekte miskend dan wel de grondslag voor de fysieke klachten niet erkend. De bezwaarverzekeringsarts had nader onderzoek moeten verrichten. Verder is appellant van mening dat de bezwaarverzekeringsarts niet deugdelijk heeft onderbouwd dat de onderzoeksbevindingen niet pleiten voor angst- of paniekklachten. Appellant acht zich op grond van zijn lichamelijke en psychische klachten volledig arbeidsongeschikt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij zijn beoordeling de informatie van de behandelend sector, waaronder informatie van psychiater W.H. Lionarons van 27 augustus 2010 en 1 oktober 2010, huisarts S.F. Gaffar van 5 oktober 2010 en reumatoloog S.P. Boyce van 16 september 2010, meegewogen. Daarnaast heeft de bezwaarverzekeringsarts appellant bij de hoorzitting gezien en heeft hij op verzoek van appellant inlichtingen ingewonnen bij neuroloog H.L. Hamburger. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens op grond van zijn onderzoeksbevindingen de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid onderschreven.. Er is geen aanleiding om dit onderzoek onzorgvuldig te achten.
4.2. De beroepsgrond van appellant dat de bezwaarverzekeringsarts de diagnose hemiplegie niet bij zijn oordeel heeft betrokken en hiermee zijn ziekte heeft miskend, slaagt niet. Uit de verklaring van reumatoloog Boyce van 16 september 2010 komt naar voren dat appellant vanwege de door haar bij lichamelijk onderzoek gevonden hemiplegie links voor verdere diagnostiek is verwezen naar de neuroloog. Bij het inwinnen van inlichtingen bij de neuroloog heeft de bezwaarverzekeringsarts duidelijk melding gemaakt van de fysieke problemen van appellant in de vorm van hemiplegie links en (pseudo)epileptische aanvallen. Uit de informatie van de neuroloog van 22 november 2010 blijkt dat het neurologisch onderzoek geen afwijkingen liet zien. Ook bij aanvullend EEG-onderzoek en MRI LWK werden geen duidelijke afwijkingen geobjectiveerd. Volgens de neuroloog zijn de klachten van appellant waarschijnlijk eerder geestelijk dan lichamelijk bepaald.
4.3. Anders dan appellant heeft gesteld, heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 2 december 2010 op inzichtelijke wijze uiteengezet waarom de informatie van psychiater Lionarons van 27 augustus 2010 en 1 oktober 2010, waarbij onder meer is vermeld dat bij appellant sprake is van een depressieve stoornis met paniekaanvallen en een persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken, hem geen aanleiding heeft gegeven voor het oordeel dat de psychische belastbaarheid van appellant is overschat. De gestelde diagnose is op geen enkele wijze onderbouwd. De Raad wijst nog op het gegeven commentaar van de bezwaarverzekeringsarts, neergelegd in diens aanvullende rapportage van 26 januari 2011.
4.4. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat op de datum in geding sprake was van verdergaande beperkingen dan in de FML zijn opgenomen. De voorhanden zijnde medische informatie biedt daarvoor geen grond. Ook de in beroep overgelegde nadere informatie van psychiater Lionarons van 19 april 2011 en huisarts Gaffer van 28 april 2011 maakt dat niet anders.
4.5. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde FML is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de rapporten van de (bezwaar)arbeidsdeskundigen van 23 juli 2010, 16 september 2010 en 11 februari 2011 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht.
4.6. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D. Heeremans