ECLI:NL:CRVB:2012:BY0939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-395 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Groningen van 13 december 2010. De appellant had een aanvraag om bijstandsuitkering ingediend op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant niet voldoende duidelijkheid had verschaft over zijn feitelijke woon- en verblijfplaats. Dit leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

Tijdens de zitting op 11 september 2012 was de appellant niet aanwezig, terwijl het college zich liet vertegenwoordigen door mr. I.M. Klok. De Raad heeft vastgesteld dat het college een huisbezoek heeft afgelegd, waarbij de appellant niet aanwezig was. De aanwezige bewoner ontkende dat de appellant daar woonde en verklaarde dat de appellant alleen een postadres had. Dit leidde tot verdere onduidelijkheid over de woonplaats van de appellant.

De Raad heeft overwogen dat het essentieel is dat er duidelijkheid bestaat over de woon- en verblijfplaats van de aanvrager van bijstand. De appellant had op het aanvraagformulier aangegeven als kostganger op het opgegeven adres te wonen, maar had daar een vraagteken achter geplaatst en geen huurovereenkomst overgelegd. Hierdoor heeft de Raad geoordeeld dat de appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, wat een grond vormt voor de afwijzing van de aanvraag. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/395 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 13 december 2010, 10/775 WWB (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer (college)
PROCESVERLOOP
Mr. R. van Asperen, destijds advocaat, heeft namens appellant hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2012. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I.M. Klok.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB) ingediend.
1.2. Het college heeft de aanvraag, onder andere na het afleggen van een huisbezoek, bij besluit van 20 januari 2010 afgewezen. De afwijzing is na bezwaar bij besluit van 21 juni 2010 (bestreden besluit) gehandhaafd. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan. Het college is niet voldoende gebleken dat appellant op het door hem op het aanvraagformulier vermelde adres woont. Als gevolg daarvan is het recht op bijstand niet vast te stellen.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij alle benodigde inlichtingen heeft verstrekt. Hij stond ingeschreven op het op het aanvraagformulier vermelde adres. Er was geen redelijke grond voor het afleggen van het huisbezoek. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient naar vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld CRvB 13 juli 2010, LJN BN2458) te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Voor een juiste toepassing van de WWB is het van essentieel belang dat er duidelijkheid bestaat over de woon- en verblijfplaats van de belanghebbende. In het geval van een aanvraag om bijstand ingevolge de WWB ligt het op de weg van de aanvrager om de nodige duidelijkheid te verschaffen over zijn woon- en verblijfplaats. Voldoet de belanghebbende niet aan zijn verplichting daarover de nodige inlichtingen te verschaffen, dan is dat een grond voor afwijzing van de aanvraag, omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2. Appellant heeft onvoldoende duidelijkheid verschaft over zijn feitelijke woon- en verblijfplaats. Appellant heeft op het aanvraagformulier aangekruist dat hij als kostganger op het aangegeven adres woonachtig is, maar heeft daar vervolgens een vraagteken achter geplaatst. Hij heeft vermeld dat de woonkosten kunnen variëren van ongeveer € 250,-- tot ongeveer € 350,-- en hij heeft geen huurovereenkomst overgelegd. Op grond van deze feiten en omstandigheden heeft het college redelijkerwijs kunnen twijfelen aan de juistheid van de door appellant opgegeven woon- en verblijfplaats.
4.3. Omdat het recht op bijstand niet op een andere effectieve en voor appellant minder belastende wijze kon worden geverifieerd, bestond er voor het college, gelet op het voorgaande, een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek. Het college heeft met instemming van appellant een huisbezoek afgelegd. Appellant was ten tijde van het huisbezoek niet aanwezig in de woning en kon op dat moment dus ook geen opheldering verschaffen over zijn woonadres. De onduidelijkheid over zijn woonadres is daarentegen alleen maar toegenomen, omdat de ten tijde van het huisbezoek wel aanwezige bewoner
[naam N.], met wie appellant een kamer zou delen, heeft ontkend dat appellant met hem een kamer deelt en heeft verklaard dat appellant daar alleen een postadres heeft. In zijn bezwaarschrift heeft appellant later zelf ook geschreven dat hij niet op dit adres verbleef en dat het door hem opgegeven adres een postadres was.
4.4. Appellant heeft gelet op het voorgaande zijn inlichtingenverplichting geschonden door onvoldoende duidelijkheid te verschaffen over zijn woonadres. Daardoor is het recht op bijstand niet vast te stellen. Het daartegen gerichte hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en Y.J. Klik en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2012.
(getekend) J.P.Z. Zeijen
(getekend) M. Sahin
HD