ECLI:NL:CRVB:2012:BY0766

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1071 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na zwangerschap en bevalling

In deze zaak heeft appellante, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante was werkzaam als kamermeisje en had na een keizersnede van een tweeling een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg ontvangen, gevolgd door een Ziektewet-uitkering vanwege ongeschiktheid voor haar werk. Op 13 april 2010 concludeerde verzekeringsarts R.P. van Straaten dat appellante ongeschikt was voor haar werk, maar dat deze ongeschiktheid niet direct voortvloeide uit de zwangerschap of bevalling. Het Uwv besloot daarop dat appellante vanaf 14 april 2010 geen recht meer had op ziekengeld.

Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na onderzoek door bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn. De rechtbank oordeelde dat er voldoende gegevens waren om het besluit van het Uwv te onderbouwen en verwierp de stellingen van appellante over de oorzaak van haar klachten. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar de Raad voor de Rechtspraak onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die een ander oordeel rechtvaardigden.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op ziekengeld na 14 april 2010. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C.P.J. Goorden als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 17 oktober 2012.

Uitspraak

11/1071 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 januari 2011, 10/4528 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H. Samama, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2012. Namens appellante is mr. Samama verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is werkzaam geweest als kamermeisje in een hotel voor 38 uur per week. Op [datum] 2009 is zij via een keizersnede bevallen van een tweeling. Appellante heeft tot 4 november 2009 een uitkering ontvangen op grond van de Wet arbeid en zorg. Aansluitend is haar een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend in verband met ongeschiktheid voor haar werk als gevolg van zwangerschap en/of bevalling.
1.2. Appellante is op 13 april 2010 op het spreekuur gezien door verzekeringsarts R.P. van Straaten. Deze heeft, mede op basis van informatie van dr. J. Lind, de behandelend gynaecoloog van appellante, geconcludeerd dat appellante weliswaar ongeschikt is voor haar werk, maar dat deze ongeschiktheid geen direct gevolg is van de zwangerschap en/of bevalling. Bij echografisch onderzoek van de buik zijn geen afwijkingen geconstateerd en injecties met kenacort/lidocaïne hebben niet geholpen. Dit laatste wijst in de visie van de verzekeringsarts op een psychogene oorzaak van de buikklachten van appellante. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 13 april 2010 aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 14 april 2010 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.3. Appellante heeft tegen het besluit van 13 april 2010 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 juni 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante, onder verwijzing naar een rapportage van bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn van 31 mei 2010, ongegrond verklaard. De bezwaarverzekeringsarts heeft dossieronderzoek gedaan en appellante onderzocht. Daarnaast heeft de bezwaarverzekeringsarts overleg gepleegd met arts-assistent gynaecologie Danhof. Deze heeft de bezwaarverzekeringsarts meegedeeld dat er geen duidelijke oorzaak voor de pijnklachten van appellante gevonden is en dat pijnklachten in verband met een beknelde zenuw zouden moeten reageren op de gegeven injecties, terwijl dit niet is gebeurd. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat het karakter van de buikklachten van appellante duidelijk anders is dan bij eerder onderzoek en dat geen relatie meer te leggen is met het litteken, noch met diepere buikproblematiek die terug te voeren is op zwangerschap of bevalling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts en van de bezwaarverzekeringsarts, overwogen dat uit hun onderzoeken voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel te komen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door beide artsen onzorgvuldig te achten. Anders dan appellante heeft de rechtbank in het gegeven dat de verzekeringsarts eerder voor de werkgever van appellante werkzaam is geweest geen aanleiding gezien zijn onafhankelijkheid in twijfel te trekken. De rechtbank heeft de stelling van appellante dat bedrijfsarts T. den Daas heeft gesteld dat haar arbeidsongeschiktheid het gevolg is van zwangerschap of bevalling niet onderschreven. De rechtbank heeft in dit verband gewezen op de aantekening van deze bedrijfsarts naar aanleiding van het spreekuur van 5 augustus 2010, waarin deze stelt dat doordat de gynaecoloog de MRI-scan en de echo heeft gebruikt voor de diagnostiek en lidocaïne-injecties heeft toegediend in het litteken, het verband tussen de zwangerschap en de klachten op losse schroeven is komen te staan en de oorzaak van de pijnklachten niet meer aantoonbaar is.
3. In hoger beroep heeft appellante verwezen naar hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd. Zij heeft verzocht de aangevallen uitspraak te vernietigen en te bepalen dat zij op en na 14 april 2010 recht heeft op ziekengeld.
4.1. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van hetgeen zij reeds in beroep naar voren heeft gebracht. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Nu appellante in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd, ziet de Raad geen aanleiding tot een andersluidend oordeel te komen.
4.2. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D. Heeremans