ECLI:NL:CRVB:2012:BY0616

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-764 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering WAO-uitkering met boete wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van een WAO-uitkering van appellant, alsook de oplegging van een boete wegens schending van de inlichtingenplicht. Appellant ontving sinds 23 oktober 1997 een WAO-uitkering, laatstelijk berekend op een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Tegelijkertijd was hij werkzaam als ICT-manager. Het Uwv heeft op 27 februari 2009 de WAO-uitkering met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat de arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 15% bleek te zijn. Tevens heeft het Uwv een bedrag van € 17.631,45 teruggevorderd, dat onterecht was uitbetaald, en een boete van € 1.770,- opgelegd wegens het niet tijdig doorgeven van loonsverhogingen.

De Raad heeft in zijn overwegingen de relevante wet- en regelgeving besproken, waaronder de Beleidsregel boete werknemer 2010, die op 28 januari 2010 in werking is getreden. De Raad oordeelde dat de overtreding van de inlichtingenverplichting niet verwijtbaar was, omdat de loonsverhogingen het gevolg waren van cao-afspraken. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellant gegrond verklaard, waarbij de boete werd herroepen. De intrekking van de WAO-uitkering en de terugvordering bleven echter in stand. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de kosten van appellant tot een totaalbedrag van € 2.162,- en het griffierecht van € 152,- vergoed.

Uitspraak

11/764 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 20 december 2010, 09/1170 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.M. Klerks hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. K. ten Broek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.
OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant is vanaf 23 oktober 1997 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Daarnaast is appellant vanaf 1 september 1999 werkzaam bij [werkgever] in de functie van ICT-manager.
1.2. Bij besluit van 27 februari 2009 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2006 ingetrokken op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 15% bedraagt. Bij een tweede besluit van eveneens 27 februari 2009 heeft het Uwv de volgens hem aan appellant onverschuldigd betaalde WAO-uitkering over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 augustus 2008 tot een bedrag van
€ 17.631,45 van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 12 maart 2009 heeft het Uwv appellant een boete opgelegd van € 1.770,- wegens schending van de inlichtingenplicht. Appellant heeft tegen deze drie besluiten bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 27 juli 2009 (bestreden besluit) zijn de bezwaren van appellant tegen de in overweging 1.2 vermelde besluiten ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 1 januari 2006 beneden 15% is gedaald. De rechtbank heeft de intrekking met terugwerkende kracht aanvaard omdat appellant de verplichting als bedoeld in artikel 80 van de WAO niet is nagekomen en het beroep van appellant op artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Stcrt. 2006, 230; hierna: Beleidsregels) verworpen. Volgens de rechtbank heeft het Uwv het bedrag van € 17.631,45 terecht teruggevorderd en terecht aan appellant een boete opgelegd van € 1.770,-. Bij haar toetsing van de opgelegde boete heeft de rechtbank over artikel 7 van de Beleidsregel boete werknemer 2010 (Stcrt. 2010, 1126) overwogen dat zij deze nieuwe beleidsregel buiten beschouwing laat omdat de rechtmatigheidstoets door de bestuursrechter plaatsvindt naar de stand van het recht, het beleid en de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit plaatsvindt en dat met nadien opgetreden wijzigingen, zoals in dit geval, in het beleid in beginsel geen rekening wordt gehouden.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn beroep op artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels herhaald. Volgens appellant dient de terugwerkende kracht te worden beperkt tot 30 augustus 2008 en subsidiair tot 1 januari 2008 waardoor het terugvorderingsbedrag op nihil of op een substantieel lager bedrag moet worden gesteld. Appellant heeft naar zijn mening niet verwijtbaar gehandeld door de loonsverhoging per 1 januari 2006 niet onmiddellijk te melden aan het Uwv. Daarnaast is er op grond van artikel 7 van de Beleidsregel 2010 geen sprake van verwijtbaarheid omdat de loonstijging een rechtstreeks gevolg was van cao-afspraken.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Voor een weergave van de in dit geding van toepassing zijnde wet- en regelgeving wordt verwezen naar overweging 2.1 van de aangevallen uitspraak.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 1 januari 2006 dient te worden vastgesteld op minder dan 15%. Appellant had redelijkerwijs dienen te beseffen dat zijn inkomsten uit arbeid vanaf 1 januari 2006 van invloed konden zijn op de hoogte van zijn uitkering. Dat appellant over voorgaande jaren wel de wijzigingen in zijn inkomsten heeft doorgegeven aan het Uwv zonder dat dit consequenties heeft gehad voor de hoogte van zijn WAO-uitkering, betekent niet dat appellant ervan mocht uitgaan dat zijn loonswijzigingen geen invloed zouden kunnen hebben op de hoogte van zijn uitkering. Door het Uwv niet onverwijld eigener beweging in te lichten over zijn loonswijzigingen vanaf 1 januari 2006 heeft appellant de inlichtingenplicht geschonden. De rechtbank heeft op juiste gronden appellant niet worden gevolgd in zijn stellingen over de toezending van het wijzigingsformulier van 28 december 2006 en dat van 30 december 2007. Die toezending kan niet als vaststaand worden aangenomen.
4.4. Op grond van artikel 36a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WAO was het Uwv in dit geval verplicht om de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2006 in te trekken.
4.5. De in de aangevallen uitspraak geciteerde artikelen 3, tweede lid, en 4, eerste lid, van de Beleidsregels zijn een onderdeel van een buitenwettelijk, begunstigend beleid (zie CRvB 16 juli 2010, LJN BN2197). Naar vaste rechtspraak dient dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv de Beleidsregels in het geval van appellant consistent heeft toegepast. Het beroep op artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels faalt, aangezien als gevolg van het onvoldoende nakomen van de inlichtingenverplichting door appellant ten onrechte uitkering is verstrekt.
4.6. Uit de overwegingen 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het Uwv terecht de uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2006 heeft ingetrokken. Op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO was het Uwv gehouden tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 augustus 2008.
5.1. De in overweging 2 genoemde Beleidsregel boete werknemer 2010 is op 28 januari 2010 met terugwerkende kracht tot en met 31 december 2009 in werking getreden. Op grond van artikel 7 wordt de overtreding van de spontane inlichtingenverplichting, genoemd in artikel 80 van de WAO, niet verwijtbaar wordt geacht indien loonsverhogingen die een rechtstreeks gevolg zijn van een collectieve afspraak in het bedrijf of de bedrijfstak, niet of niet tijdig worden doorgegeven.
5.2. Wat betreft veranderingen in regels van sanctierecht heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 12 juli 2011, LJN BP6878, geoordeeld dat voortaan heeft te gelden dat een sinds het plegen van het delict opgetreden verandering door de rechter met onmiddellijke ingang - en dus zonder toetsing aan de maatstaf van het gewijzigd inzicht van de strafwetgever over de strafwaardigheid van de vóór de wetswijziging begane strafbare feiten - moet worden toegepast, indien en voor zover die verandering in de voorliggende zaak ten gunste van de verdachte werkt. Ook in het kader van het bestuurlijke boeterecht geldt volgens vaste rechtspraak (vgl. onder meer CRvB 1 maart 2000, LJN AA68848 en CRvB 18 juli 2006,
LJN AY5576) als regel dat bij een voor de betrokkene relevante wijziging in het recht de voor de betrokkene meest gunstige bepaling moet worden toegepast. Die regel is intussen ook neergelegd in artikel 5:46, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. In overeenstemming met de uitleg die de Hoge Raad in genoemd arrest heeft gegeven aan artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht moet toetsing aan de maatstaf van het gewijzigd inzicht van de regelgever over de sanctiewaardigheid van de vóór de wijziging begane overtredingen achterwege blijven.
5.3. De in 4.3 vastgestelde overtreding van de zogenoemde spontane inlichtingenverplichting door appellant betreft loonsverhogingen waarvan onbetwist is gesteld dat deze een rechtstreeks gevolg zijn van cao-afspraken.
Toepassing van artikel 7 van de Beleidsregel boete werknemer 2010 brengt mee dat deze overtreding in het kader van de toetsing van de opgelegde boete niet als verwijtbaar kan worden aangemerkt en dat de opgelegde boete daarom niet in stand kan blijven.
5.4. Uit de overwegingen 5.1 tot en met 5.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij de boete is gehandhaafd. Het besluit van 12 maart 2009 zal worden herroepen. Voor zover de intrekking van de
WAO-uitkering en de terugvordering zijn gehandhaafd, blijft het bestreden besluit in stand.
6. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant voor in bezwaar, beroep en hoger beroep verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 644,- in bezwaar, € 644,- in beroep en € 874,- in hoger beroep, in totaal € 2.162,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 juli 2009 voor zover daarbij het besluit van 12 maart 2009 is gehandhaafd;
- herroept het besluit van 12 maart 2009 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats
treedt van het besluit van 27 juli 2009;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 2.162,-;
- bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal
€ 152,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) H.J. Dekker