ECLI:NL:CRVB:2012:BY0458
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op zorg in het woonland en buitenlandbijdrage onder de Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de inhouding van een buitenlandbijdrage op het pensioen van appellant, die in Duitsland woont. Appellant, geboren in 1937, ontvangt een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet en is door het College voor Zorgverzekeringen (Cvz) als verdragsgerechtigde aangemerkt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). Hij heeft recht op zorg in Duitsland, ten laste van Nederland, en is daarvoor een bijdrage verschuldigd, die wordt ingehouden op zijn pensioen. De hoogte van deze bijdrage is afhankelijk van de gemiddelde zorgkosten in Duitsland en de gemiddelde uitgaven voor zorg per verzekerde in Nederland, wat de woonlandfactor wordt genoemd.
Appellant betwist de inhouding van de buitenlandbijdrage, omdat hij meent dat deze gelijkstaat aan een AWBZ-premie, waar hij geen recht op AWBZ-zorg heeft in Duitsland. De Raad verwerpt dit standpunt en stelt vast dat de inhouding geen AWBZ-premie is, maar een buitenlandbijdrage die is vastgesteld op basis van de Zvw. De Raad legt uit dat de inkomensafhankelijke bijdrage, die onderdeel uitmaakt van de buitenlandbijdrage, niet gelijkgesteld kan worden met de AWBZ-premie, omdat er geen wettelijke basis is voor het heffen van een AWBZ-premie in deze situatie.
De Raad concludeert dat appellant recht heeft op zorg volgens het woonlandpakket in Duitsland, en dat de woonlandfactor correct is toegepast. Er is geen sprake van ongelijke behandeling of strijd met het gelijkheidsbeginsel. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de rechten van verzekerden die in het buitenland wonen, en de toepassing van Europese regelgeving op dit gebied.