ECLI:NL:CRVB:2012:BY0423
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting en exploitatie tatoeagestudio
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van appellante, die sinds 26 augustus 2004 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De zaak kwam aan het licht na een onderzoek door de sociale recherche van de Sociale Dienst Walcheren, die concludeerde dat appellante en haar partner een tatoeagestudio in hun woning exploiteerden zonder dit te melden aan het dagelijks bestuur. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand per 1 maart 2008 en de terugvordering van € 17.429,77 voor ten onrechte ontvangen bijstand over de periode van 1 maart 2008 tot en met 31 juli 2009.
Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar partner hobbymatig bezig was met tatoeage-activiteiten en dat hij slechts een onkostenvergoeding ontving. Ze stelde dat er geen reden was om het dagelijks bestuur te informeren over deze activiteiten. De Raad oordeelde echter dat de onderzoeksresultaten voldoende bewijs boden voor de conclusie dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad benadrukte dat het onderscheid tussen bedrijfsmatige en hobbymatige activiteiten niet relevant is voor de WWB, aangezien appellanten verplicht zijn om al hun inkomsten op te geven.
De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij recht had op bijstand indien zij wel aan haar inlichtingenverplichting had voldaan. De omstandigheid dat haar partner geen administratie bijhield, kwam voor haar rekening. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank Middelburg werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.