ECLI:NL:CRVB:2012:BY0129

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2731 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering heropening WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak heeft appellant, die sinds 1984 een WAO-uitkering ontvangt vanwege psychische klachten en epilepsie, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uwv om zijn WAO-uitkering te heropenen. De heropening werd verzocht in verband met een vermeende toename van zijn arbeidsongeschiktheid eind 2006. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant op beide beoordelingsdata, 29 december 2006 en 28 november 2008, niet voor een WAO-uitkering in aanmerking kwam, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Groningen had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de beschikbare medische gegevens voldoende informatie boden over de gezondheidstoestand van appellant op de relevante data. De Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv, ondanks het ontbreken van een eigen medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts. De Raad onderschreef de conclusies van de rechtbank en de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige, die had uitgelegd waarom de geduide functies passend waren voor appellant.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de geduide functies passend waren. Hij betoogde dat zijn beperkingen in de weg stonden aan het uitvoeren van deze functies, maar de Raad vond dat de argumenten van appellant niet voldoende onderbouwd waren met nieuwe medische gegevens. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/2731 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 7 april 2011, 10/965 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. U. van Ophoven, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2012. Appellant is, zoals vooraf aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft vanaf 1984 in verband met psychische klachten en epilepsie een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In verband met inkomsten uit arbeid als koerier/bezorger van kranten is de uitkering met ingang van 1 januari 2003 onder toepassing van artikel 44 van de WAO herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% en met ingang van 23 februari 2004 ingetrokken.
1.2. Appellant heeft het Uwv verzocht zijn WAO-uitkering te heropenen in verband met een toename van zijn arbeidsongeschiktheid eind 2006. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellants medische beperkingen als gevolg van zijn psychische klachten zijn toegenomen. De datum waarop deze toename heeft plaatsgevonden heeft het Uwv arbitrair gesteld op 1 december 2006. Het Uwv heeft zowel de situatie per 29 december 2006, na de verkorte wachttijd van 4 weken als bedoeld in artikel 43a van de WAO, als de situatie per 28 november 2008, na de normale wachttijd van 104 weken, beoordeeld. Bij besluit van 8 mei 2009 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij op beide data niet voor een WAO-uitkering in aanmerking komt omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 17 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 mei 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) neergelegde beperkingen. Bij gebrek aan een onderbouwing met medische gegevens heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien om appellant te volgen in zijn opvatting dat zijn beperkingen zijn onderschat. De in de FML neergelegde beperkingen zijn in overeenstemming met de beperkingen die psychiater/neuroloog C.J.F. Kemperman, die in de bezwaarfase op verzoek van appellant een expertiserapport heeft uitgebracht, in de door hem opgestelde FML heeft neergelegd. Dat de bezwaarverzekeringsarts geen eigen medisch onderzoek heeft gedaan naar de voor appellant geldende beperkingen maakt niet dat zijn onderzoek onzorgvuldig is geweest. Hij heeft mogen uitgaan van de door Kemperman vastgestelde beperkingen. De passendheid van de geduide functies is op genoegzame wijze inzichtelijk gemaakt. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 29 juli 2010 gedetailleerd en gemotiveerd toegelicht waarom geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellant.
3.1. Appellant voert in hoger beroep aan dat de rechtbank het medisch onderzoek ten onrechte zorgvuldig heeft geacht en geen aanleiding heeft gezien te twijfelen aan de juistheid van de in de FML neergelegde beperkingen. Ook heeft de rechtbank volgens appellant ten onrechte geoordeeld dat op genoegzame wijze inzichtelijk is gemaakt waarom de geduide functies voor appellant passend zijn. Appellant vindt het onbegrijpelijk dat de geconstateerde beperkingen wel in de weg staan aan de uitvoering van zijn werkzaamheden als koerier/bezorger, maar niet aan het verrichten van de geduide functies. Appellant meent dat in alle geduide functies problemen naar voren komen met betrekking tot het werken met collega’s en leidinggevenden. Zijn beperkingen ten aanzien van het omgaan met conflicten en wrijvingen staan volgens hem in de weg aan een goede uitvoering van deze functies. Daarnaast vergen de functies overleg en samenwerking met collega’s, hetgeen in redelijkheid niet van hem verwacht kan worden.
3.2. Het Uwv verzoekt de Raad de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad heeft evenmin als de rechtbank redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv en de juistheid van de daaraan verbonden conclusies. Evenals de rechtbank ziet de Raad, gelet op de in het dossier aanwezige medische gegevens, geen aanleiding om het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts vanwege het ontbreken van een eigen medisch onderzoek onzorgvuldig te achten.
4.2. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de vaststelling van de bij appellant bestaande medische beperkingen en zijn belastbaarheid voor arbeid ten tijde hier in geding. De Raad hecht met name belang aan het op verzoek van appellant door Kemperman uitgebrachte expertiserapport. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt niet onderbouwd met nadere medische gegevens. De Raad is van oordeel dat de beschikbare medische gegevens voldoende informatie verschaffen over de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum.
4.3. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de arbeidskundige grondslag. Ook de Raad kan zich vinden in de toelichting die de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 29 juli 2010 heeft gegeven. Uit het feit dat de arbeidsdeskundige zijn twijfel heeft uitgesproken ten aanzien van appellants geschiktheid voor zijn werk van koerier/bezorger van kranten kan -wat daar verder ook van zij- op geen enkele wijze worden afgeleid dat appellant niet in staat was de geduide functies te vervullen.
4.4. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) E. Heemsbergen