Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 27 augustus 2010, 09/2667 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. van Vliet, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Vliet. Tevens waren aanwezig [naam moeder] (moeder van appellante) en [v/d H.] (behandelend systeemtherapeut). Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
OVERWEGINGEN
1.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.2. Appellante, geboren [in] 1987, heeft op 6 augustus 2008 een uitkering op grond van de WAJONG aangevraagd. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 22 oktober 2008 geweigerd aan appellante de door haar gevraagde uitkering toe te kennen op de grond dat zij op en na 15 juni 2005 minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
1.3. Bij besluit van 12 mei 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 oktober 2008, onder verwijzing naar rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, ongegrond verklaard.
2.1. In het kader van het beroep tegen het bestreden besluit heeft de rechtbank ter beoordeling van de medische grondslag aanleiding gezien D.H.J. Boeykens, zenuwarts, als deskundige te benoemen. Deze deskundige heeft op 20 januari 2010 en 3 februari 2010 schriftelijk verslag gedaan van zijn bevindingen en bij brief van 7 april 2010 zijn reactie gegeven op het door appellante bij brief van 10 maart 2010 gegeven commentaar. Boeykens kan instemmen met de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante per 16 juni 2005, zoals die blijkt uit de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 31 maart 2009. Hij acht appellante in staat om 38 uur per week te werken. Hij acht appellante met haar beperkingen eveneens in staat per 16 juni 2005 de werkzaamheden in de aan haar voorgehouden functies te verrichten.
2.2. De rechtbank heeft gewezen op de vaste rechtspraak van de Raad dat de bestuursrechter in beginsel het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige dient te volgen. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen aanleiding bestaat om van dit uitgangspunt af te wijken. Aangezien Boeykens de beschikking had over alle relevante medische gegevens, hij de medische gesteldheid van appellante heeft onderzocht en zijn medische bevindingen genoegzaam heeft gemotiveerd, is de rechtbank van oordeel dat de deskundige op zorgvuldige en voldoende inzichtelijke wijze tot zijn standpunt is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank dient bij de arbeidskundige beoordeling dan ook te worden uitgegaan van de juistheid van de FML van 31 maart 2009.
2.3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd vanwege een motiveringsgebrek in de arbeidskundige component. De aan het bestreden besluit ten grondslag liggende toelichting door de bezwaararbeidsdeskundige op de geschiktheid van appellante voor de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan de daaraan te stellen eisen van inzichtelijkheid en controleerbaarheid. Gelet op het door de deskundige Boeykens ingenomen standpunt dat appellante per 16 juni 2005 in staat is te achten de werkzaamheden in de haar voorgehouden functies te verrichten, heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3. In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar hetgeen zij reeds in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, gesteld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat haar beperkingen zijn onderschat. Zij kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank, die de conclusies Boeykens heeft gevolgd. Zij acht zich niet in staat de geduide functies te verrichten.
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellante in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een voldoende medische grondslag. De Raad schaart zich achter de overwegingen in de aangevallen uitspraak die de rechtbank ter onderbouwing van dat oordeel heeft gegeven. Evenals de rechtbank concludeert de Raad dat het geheel van beschikbare medische gegevens en rapporten onvoldoende aanleiding biedt om te oordelen dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van de hoofdregel, dat de bestuursrechter het oordeel van een door hem ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen, rechtvaardigen. De door de deskundige gebezigde motivering is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Naar aanleiding van hetgeen appellante daartegen in beroep heeft aangevoerd, heeft de deskundige zijn bevindingen zorgvuldig heroverwogen en zijn conclusies gehandhaafd. Ook in hetgeen door appellante in hoger beroep en ter zitting is aangevoerd, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor de aanwezigheid van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt af te wijken van het oordeel van de deskundige. Mitsdien is met betrekking tot de belastbaarheid van appellante terecht uitgegaan van de beperkingen, zoals die zijn vastgesteld in de FML van 31 maart 2009.
4.2. Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen is de Raad, mede gelet op de in hoger beroep gegeven aanvullende motivering in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 14 december 2010, niet gebleken dat appellante de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies niet zou kunnen vervullen. De aanvaardbaarheid van de in die functies voorkomende belasting is in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd
4.3. Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden